ECLI:NL:RBSGR:2008:BC8610

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3231 V WOB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring verzet tegen uitspraak inzake Wob-verzoek UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 maart 2008 uitspraak gedaan over het verzet van een opposante tegen een eerdere uitspraak van 27 juli 2007. De opposante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV en verzocht om toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelde dat het UWV niet verplicht was om een afzonderlijke beslissing te nemen over het Wob-verzoek, omdat het verzoek van opposante in het bezwaarschrift was opgenomen en het UWV hierop adequaat had gereageerd. De rechtbank stelde vast dat het UWV binnen de wettelijke termijn had gereageerd op het verzoek om toezending van de stukken en dat het verzoek als een aanvraag om een beslissing moest worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef.

De zitting ter behandeling van het verzet vond plaats op 9 november 2007, waarbij de opposante niet verscheen. De rechtbank overwoog dat de rechterlijke overwegingen in de eerdere uitspraak voldoende waren onderbouwd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank benadrukte dat het UWV op goede gronden had gesteld dat het verzoek van opposante moest worden behandeld als een verzoek om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken, en niet als een Wob-verzoek. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr: AWB 07/3231 V WOB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:55
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
UITSPRAAK OP HET VERZET VAN
[opposante], wonende te [woonplaats]
I. OVERWEGINGEN
1. Bij brief van 6 september 2007, bij de rechtbank ingekomen op 7 september 2007, is namens opposante verzet gedaan tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 juli 2007 (AWB 07/3231 WOB). In deze uitspraak is het beroep van opposante gericht tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift van 28 januari 2007 niet-ontvankelijk verklaard.
2. In verzet is namens opposante aangevoerd dat de rechterlijke overweging 5, eerste alinea, geen steun vindt in het recht. Het is vaste jurisprudentie dat indien in bezwaar is verzocht om vergoeding van de proceskosten, hiermee een procesbelang blijft bestaan, ook als inmiddels reeds inhoudelijk is beslist. Voorts is namens opposante aangevoerd dat het vaste jurisprudentie is dat een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door een bestuursorgaan dient te worden aangemerkt als een aanvraag om een beslissing te nemen. De aanvraag van 30 december 2006 laat niet aan duidelijkheid te wensen over, voor wat betreft de formele status ervan. Anders dan in de bestreden uitspraak kan worden gelezen, heeft een bestuursorgaan niet de ruimte om een formele aanvraag ambtshalve niet als zodanig aan te merken en per e-mail door een medewerker af te laten doen met voorbijgaan aan de wettelijke voorschriften.
3. Het verzet is behandeld ter zitting van 9 november 2007.
Opposante heeft aangegeven niet te zullen verschijnen.
4. De rechtbank overweegt dat in verzet uitsluitend ter beoordeling staat of het beroep van opposante terecht buiten zitting is afgedaan op de grond dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Kennelijk wil in dit verband zeggen dat er in redelijkheid geen twijfel over kon bestaan dat het beroep niet-ontvankelijk diende te worden verklaard.
5. Namens opposante is bij brief van 30 december 2006 bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV. In het bezwaarschrift zijn voorlopige gronden van het bezwaar genoemd en is het volgende verzoek geformuleerd: “WOB-VERZOEK
Namens betrokkene verzoek ik u in het kader van de Wob om toezending binnen de wettelijke termijn van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, daaronder begrepen een afschrift van de mandaatregeling waaruit blijkt dat …(naam) bevoegd is om namens de RvB beslissingen als de onderhavige te nemen.”
Het betrokken afdelingskantoor van het UWV heeft de gemachtigde van opposante in reactie op dit bezwaarschrift en het daarin opgenomen verzoek per brief van 11 januari 2007 het volgende medegedeeld: “Op 30 december 2006 hebben wij uw bezwaarschrift van 30 december 2006 ontvangen. Wij bellen u binnen twee weken om uw bezwaar te bespreken.
U heeft gevraagd om toezending van de stukken die van belang zijn in deze procedure. Wij sturen u de stukken zo spoedig mogelijk toe. Daarna zullen wij u bellen om uw bezwaar te bespreken. Dan zullen wij u in de gelegenheid stellen de gronden van het bezwaar aan te vullen.”
6. De wijze waarop de indiener van een bezwaarschrift in de gelegenheid wordt gesteld om kennis te nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken is geregeld in artikel 7:4 van de Awb. Op grond van dit artikel is het bestuurorgaan onder meer gehouden om de indiener van het bezwaarschrift, al dan niet tegen het in rekening brengen van de hieraan verbonden kosten, (op verzoek) een afschrift van de op de zaak betrekking hebbende stukken ter beschikking te stellen.
Uit de brief van 11 februari 2008 van het UWV volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het UWV het verzoek van opposante heeft opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 7:4 Awb. Ook in de op het indienen van een bezwaarschrift tegen de weigering om tijdig op het Wob-verzoek te beslissen gevolgde mailwisseling tussen de gemachtigde van opposante en het UWV, heeft de laatste dit standpunt uitdrukkelijk ingenomen.
7. In de uitspraak van 27 juli 2007 is uitvoerig overwogen dat het verzoek van opposante geen betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in artikel 1, sub b, van de Wob. In aanmerking nemend dat het verzoek om toezending van de stukken is gedaan in het namens opposante ingediende bezwaarschrift, heeft het UWV zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat het verzoek moest worden behandeld als een verzoek om toezending van de op de zaak betrekking hebben de stukken als bedoeld in artikel 7:4 Awb. Dit garandeert immers, anders dan de behandeling van het verzoek als Wob-verzoek, dat opposante ook materieel verkrijgt waar zij om heeft gevraagd. Het UWV heeft binnen twee weken positief op het verzoek om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken gereageerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV, ondanks het uitdrukkelijk noemen van de Wob in het verzoek, niet gehouden was om naast de brief van 11 januari 2007 nog een afzonderlijke beslissing in zake een Wob-verzoek te nemen.
7. Het verzet is daarom ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
II. BESLISSING
De rechtbank ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P.J. Heesen.