ECLI:NL:RBSGR:2008:BC8609

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/8596 WVG
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
  • W. Goederee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vervoersvoorziening op basis van medisch advies en zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 januari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiser had een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), specifiek voor een gesloten buitenwagen. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op basis van medisch advies. De rechtbank oordeelde dat de zorgplicht van verweerder zich beperkt tot de directe woonomgeving van eiser en dat er geen noodzaak was om te voorzien in bovenregionale vervoersbehoeften, tenzij eiser in een sociaal isolement dreigde te geraken. Dit laatste werd niet aangetoond.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van 11 september 2006, maar liet de rechtsgevolgen van dit besluit in stand. De rechtbank oordeelde dat het medisch advies van Argonaut, waar verweerder op steunde, niet onzorgvuldig tot stand was gekomen. Eiser had voldoende mogelijkheden om gebruik te maken van collectief aanvullend vervoer en andere vervoersvoorzieningen, zoals een scootmobiel. De rechtbank concludeerde dat eiser in aanvaardbare mate in staat was om deel te nemen aan het dagelijks leven en sociale contacten te onderhouden, ondanks zijn beperkingen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de gemeente onder de Wvg en de noodzaak om te voldoen aan de zorgplicht voor gehandicapten, waarbij de focus ligt op de directe woonomgeving. De rechtbank wees erop dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met de wet, aangezien eiser met de beschikbare voorzieningen in staat was om zijn sociale leven voort te zetten. De beslissing van de rechtbank kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/8596 WVG
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 3 februari 2006 heeft verweerder eisers aanvraag voor een vervoersvoorziening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) voor zover het betreft een gesloten buitenwagen afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2006 heeft verweerder voornoemde aanvraag voor zover het betreft een bruikleenauto afgewezen. Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum heeft verweerder de aanvraag met betrekking tot de gesloten buitenwagen nogmaals afgewezen.
De tegen deze besluiten gemaakte bezwaren heeft verweerder bij besluit van 11 september 2006 ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiser bij brief van 23 oktober 2006 beroep ingesteld.
Het beroep is op 30 oktober 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiser ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Hulsbosch, advocaat te Den Haag, en is verweerder met bericht niet verschenen.
Motivering
Vooropgesteld wordt dat verweerder op eisers aanvraag voor een vervoersvoorziening ingevolge de Wvg bij besluit van 3 februari 2006 afwijzend heeft beslist. Die beslissing betrof een gesloten buitenwagen. Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 26 april 2006 (AWB 06/1443 WVG) heeft verweerder bij afzonderlijke besluiten van 19 juni 2006 opnieuw op eisers aanvraag beslist. Daarbij zijn de vervoersvoorzieningen bestaande uit een gesloten buitenwagen en een bruikleenauto afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de brief van 19 juni 2006, waarin eiser een gesloten buitenwagen is geweigerd, inhoudelijk identiek is aan het besluit van 3 februari 2006. Laatstgenoemd besluit is daarbij niet ingetrokken of gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat genoemde brief van 19 juni 2006 niet is gericht op enig rechtsgevolg. Deze brief is daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Omdat ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb alleen tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt had verweerder het tegen deze brief gerichte bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. In het navolgende ziet de rechtbank echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt – voor zover hier van belang – dat verweerder zorg draagt voor de verlening van vervoersvoorzieningen aan in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wvg daartoe bij verordening regels vaststelt. Verweerders raad heeft hieraan gevolg gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen gehandicapten 1994 (hierna: Vvg).
Ingevolge artikel 3 van de Wvg biedt verweerder verantwoorde voorzieningen aan. Onder verantwoorde voorzieningen worden verstaan de voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend.
Ingevolge artikel 3.2, tweede lid, van de Vvg kan een gehandicapte voor een of meerdere vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1, aanhef en onder b, c, d van de Vvg in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief vervoersyteem onmogelijke maken (…).
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB), gewezen wordt op de uitspraak van 3 mei 2006 (JWWB 2006, 222), brengt de zorgplicht van verweerder, zoals bedoeld in artikel 2 en 3 van de Wvg, mee dat aan ter plaatse wonende gehandicapten, die daarop zijn aangewezen, zodanige vervoersvoorzieningen worden aangeboden dat zij in hun naaste woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate in staat worden gesteld om sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de afwijzing van de gevraagde voorzieningen gehandhaafd, omdat eiser met de combinatie van de taxibus en een scootmobiel in aanvaardbare mate in de gelegenheid wordt gesteld deel te nemen aan het leven van alle dag en het onderhouden van contacten.
Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op het medisch advies van Argonaut van 14 juni 2006. Dit advies is naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig tot stand gekomen. Het gegeven dat de huisarts noch de behandelende artsen om informatie is gevraagd, maakt dit in dit specifieke geval niet anders. Eiser is door de keuringsarts dr. A.M.P. van der Ham gezien en deze heeft kennisgenomen van meegebrachte brieven van eisers specialist, die naar het oordeel van deze arts voldoende aanvullende informatie bevatten. De rechtbank ziet geen grond om aan de juistheid van dit oordeel te twijfelen. De keuringsarts kon derhalve volstaan met het raadplegen van deze brieven.
Uit bedoeld medisch advies komt naar voren dat eiser ten tijde van belang samen met anderen in een auto of busje kon verblijven, normaal kon instappen en zitten in een busje, zonder problemen kon instappen en zitten in een normale personenauto en gebruik kon maken van collectief aanvullend vervoer. Dit heeft geleid tot een indicatie voor een vervoersvoorziening, waarbij verweerder de mogelijkheden zijn voorgehouden van collectief aanvullend vervoer, een scootmobiel, of een gesloten buitenwagen dan wel bruikleenauto.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van het hiervoor genoemde medisch advies kon besluiten dat eiser gebruik kon maken van collectief aanvullend vervoer. Het door eisers gemachtigde in beroep overgelegde medisch advies van Argonaut van 4 mei 2007 maakt dit niet anders. Uit dit advies volgt wellicht een verslechtering van eisers medische situatie, maar dit advies geeft niet de situatie weer ten tijde van belang en kan derhalve in dit beroep geen rol spelen.
Met de hem ter beschikking staande voorzieningen van collectief vervoer (taxibus) en een scootmobiel moet eiser naar het oordeel van de rechtbank worden geacht in aanvaardbare mate in de gelegenheid gesteld te zijn deel te kunnen nemen aan het leven van alle dag en het onderhouden van sociale contacten. Eisers grief dat hij zijn hobby (vissen) niet langer in die mate kan uitoefenen waarin hij dat wenst levert geen beperking op die hem verhindert deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en het leven van alle dag. Dat zou alleen dan anders zijn wanneer eiser het vissen zou moeten verminderen of staken waardoor hij in een sociaal isolement of vervreemding dreigt te geraken. Daarvan is echter niet gebleken. Eisers grief dat de scootmobiel niet adequaat zou zijn, omdat hij daarmee zijn visplek niet kan bereiken doet daar derhalve niet aan af.
Wat betreft eisers regionale vervoersbehoefte is de rechtbank van oordeel dat eiser met de taxibus in staat is zijn kinderen binnen de regio te bezoeken. Dat eiser van het vervoer per taxibus te veel hinder ondervindt, is door verweerder in het bestreden besluit voldoende weerlegt. Verweerder heeft informatie van de vervoerder – [vervoerder] – ingewonnen. Er blijkt gebruik te worden gemaakt van speciaal voor het vervoer van onder meer gehandicapten bestemde bussen en de chauffeurs zijn opgeleid om met deze doelgroep om te gaan. Hier komt nog bij dat op basis van de medische advisering niet is gebleken dat eiser vanwege de genoemde ongemakken medisch niet in staat zou zijn om aan het collectieve vervoer deel te nemen.
Verweerders zorgplicht ingevolge de Wvg ziet slechts op de directe woonomgeving. In eisers bovenregionale vervoersbehoefte behoeft verweerder derhalve in beginsel niet te voorzien. Dat is alleen anders wanneer eiser niet langer bovenregionale contacten zou kunnen onderhouden en daardoor in een sociaal isolement of vervreemding dreigt te geraken. Ook hiervan is niet gebleken.
Nu het bestreden besluit op formele gronden zal worden vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen ervan, kan niet worden geoordeeld dat eiser deswege in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs kosten heeft moeten maken. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 11 september 2006;
laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. J. Ghrib in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage