Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats]
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 2 maart 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een vervoersvoorziening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) bestaande uit de aanpassing van haar auto afgewezen.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 14 augustus 2006 ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiseres bij brief van 3 oktober 2006 beroep ingesteld.
Het beroep is op 30 oktober 2007 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Sierevogel. Tevens was voor verweerder aanwezig [naam].
Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt - voor zover hier van belang - dat verweerder zorg draagt voor de verlening van vervoersvoorzieningen aan in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wvg daartoe bij verordening regels vaststelt. Verweerders raad heeft hieraan gevolg gegeven door vaststelling van de Verordening gehandicapten en ouderen ISD Bollenstreek (hierna: Vgo).
Ingevolge artikel 3 van de Wvg biedt verweerder verantwoorde voorzieningen aan. Onder verantwoorde voorzieningen worden verstaan de voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend.
Ingevolge artikel 1.2, eerste lid, van de Vgo kan een voorziening slechts worden toegekend voor zover:
a.deze in overwegende mate op het individu is gericht;
b.deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;
c.deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
(…)
Ingevolge artikel 3.1, kan de door verweerder te verstrekken vervoersvoorziening bestaan uit:
a.een collectief van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;
b.een voorziening in de vorm van:
1. een al dan niet aangepaste bruikleenauto;
2. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;
3. een open elektrische buitenwagen;
4. een ander verplaatsingsmiddel;
c.een tegemoetkoming in de kosten van:
1. aanpassing van een eigen auto;
2. gebruik van een bruikleenauto;
3. gebruik van een taxi, eigen auto, vervoer door derden;
4. gebruik van een rolstoeltaxi;
5. aanschaf en gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;
6. medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.
Artikel 3.2 van de Vgo luidt - voor zover hier van belang -:
1.Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1 onder a vermeld in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:
a. het gebruik van openbaar vervoer of;
b. het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.
2.Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1 onder b en c vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer:
a. aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 3.1 onder a onmogelijk maken, dan wel;
b. een collectief systeem als bedoeld in artikel 3.1 onder a niet aanwezig is.
(…)
Ingevolge artikel 6.2 van de Vgo kan verweerder de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:
a. voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in de kosten die de aanvrager voor het moment van beschikken heeft gemaakt.
b. Indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die de aanvrager niet zijn toe te rekenen.
c. Indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en er geen toereikende verzekering, als gesteld in artikel 2.5 en 3.3 van deze verordening, blijkt te zijn afgesloten.
Ingevolge artikel 7.1 , tweede lid, van de Vgo vraagt verweerder een daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien hij dit in de desbetreffende situatie gewenst en/of noodzakelijk acht. Dit zal altijd het geval zijn als het redelijkerwijs te verwachten is dat een aanvraag om medische reden(en) afgewezen moet worden.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen en dit besluit na bezwaar gehandhaafd omdat verweerder de aanpassing van de auto niet noodzakelijk acht. Eiseres heeft de beschikking over een pendel en kan tevens gebruik maken van het collectief vervoer. De rechtbank stelt vast dat het gegeven dat eiseres de kosten al had gemaakt voordat zij haar aanvraag had ingediend, bij de handhaving van de afwijzing niet de doorslag heeft gegeven.
Beoordeeld dient te worden of verweerder de gevraagde voorziening in redelijkheid heeft kunnen weigeren. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
Eiseres is volledig rolstoelgebonden en zij is voor iedere verplaatsing buitenshuis aangewezen op enige vorm van gemotoriseerd vervoer. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (genoemd wordt de uitspraak van 3 mei 2006 (JWWB 2006, 222) brengt de zorgplicht van verweerder, zoals bedoeld in artikel 2 en 3 van de Wvg, mee dat aan ter plaatse wonende gehandicapten zodanige vervoersvoorzieningen worden aangeboden dat zij in hun naaste woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate in staat worden gesteld om sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Naar het oordeel van de rechtbank zal bij een gehandicapte zoals eiseres die uiterst beperkt is, in beginsel mede de vervoersbehoefte die voortvloeit uit zorgtaken met betrekking tot minderjarige kinderen moeten worden betrokken.
Verweerder heeft eiseres in het verleden een pendel met een aan te koppelen zogeheten kidcar toegekend. De rechtbank is van oordeel dat de toekenning van deze vervoersvoorziening niet als motivering kan dienen om de in het geding zijnde voorziening af te wijzen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de pendel met de kidcar nooit heeft gefunctioneerd. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat de koppeling tussen de pendel en de kidcar niet geïnstalleerd is vanwege technische problemen. Voorts blijkt uit de brief van 27 november 2006 van de Welzorg, dat de combinatie pendel en kidcar niet verantwoord is vanwege veiligheidsproblemen. Dat verweerder, zoals zij ter zitting heeft gesteld, niet bekend zou zijn geweest met de technische problemen ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, kan niet worden gevolgd. In haar bezwaarschrift geeft eiseres duidelijk aan dat de combinatie pendel en kidcar niet functioneert. De geleverde voorziening zijnde de pendel en de kidcar, is dus niet adequaat.
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat eiseres deel kan nemen aan het collectief vervoersysteem en hiermee een adequate vervoersvoorziening zou hebben. Verweerder heeft aan dit standpunt een in 2003 uitgebracht medisch advies ten grondslag gelegd. Op basis van dit medisch advies kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat een collectieve vervoersvoorziening in het geval van eiseres adequaat is. Eiseres heeft in bezwaar uiteengezet dat zij last heeft van incontinentie en het gevaar bestaat van aanvallen van autonome disregulatie. Uit het medisch advies van 2003 komt niet naar voren dat deze medische aspecten destijds bij het onderzoek zijn betrokken. Hoewel het onder omstandigheden is toegelaten een aanvraag aan de hand van een eerder uitgebracht medisch advies te beoordelen, is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder in het geval van eiseres uit oogpunt van zorgvuldigheid een nieuw medisch advies had moeten aanvragen. Het bestreden besluit is derhalve onzorgvuldig voorbereid.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd.
Nu eiseres geen gebruik heeft gemaakt van professionele rechtshulp en evenmin is gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 14 augustus 2006;
draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 38,00 vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. J.M. Ghrib in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.