RECHTBANK ´S-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Vreemdelingenkamer
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Inzake
[eiser], eiser,
gemachtigde mr. P.J.T. de Kan, advocaat te Heythuysen,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie te ’s-Gravenhage, verweerder.
In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de rechtsvoorgangers van de Staatssecretaris van Justitie, als het bevoegde bestuursorgaan in procedures als de onderhavige.
Bij fax van 25 juli 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 juli 2007, verzonden op 5 juli 2007. Bij dit besluit heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) met terugwerkende kracht tot 19 april 2005 ingetrokken op grond van het bepaalde in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Bij faxschrijven van 17 augustus 2007 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 20 februari 2007, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.E.J. ten Berg. Als tolk was verder ter zitting aanwezig de heer P. Ghosh.
Eiser, geboren op [geboortedatum] 1969 en van Bengaalse nationaliteit, heeft op 19 april 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Hieraan heeft - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Eiser behoort tot de geloofgemeenschap van de Hindoes, die in Bangladesh een minderheid vormt. Sinds 1988 is hij lid van de organisatie Bangladesh Hindu Bouddha Christian Oikya Parishad Feni Branch te Feni geworden. Ook eisers broer [broer] was lid van deze organisatie. Beiden hebben een belangrijke functie in de organisatie vervuld. Eisers broer was secretaris en in 19[..] werd eiser gekozen tot organisatiesecretaris (adjunct of tweede secretaris). Ten gevolge van zijn geloofsovertuiging heeft hij in zijn land van herkomst vele problemen ondervonden, evenals zijn broer en overige familieleden. Zo werden zij vaak beledigd, geslagen, mishandeld en werd eisers winkel herhaaldelijk geplunderd. Zij zijn vaker naar de politie gegaan, maar zij werden niet geholpen. In 2002 heeft eisers broer een artikel geschreven. Niet veel later is hij in november 2002 op straat vermoord. Met het lijk van eisers broer zijn zij wederom naar de politie gegaan, maar ook die keer heeft de politie hen niet geholpen. In september 2004 is eisers (ouderlijk) huis in brand gestoken en zijn hij en zijn familieleden mishandeld. Eiser is daarop ondergedoken. In oktober 2004 is eisers vrouw bedreigd met verkrachting, indien zij niet zou vertellen waar haar man was. Enige malen is hij ’s avonds teruggekeerd naar zijn huis om zijn vrouw en familie te zien. Hij heeft zich overdag niet meer buiten gewaagd. Met de hulp van [persoon] die in de haven werkzaam was, heeft hij zijn land van herkomst begin januari 2005 kunnen ontvluchten.
Bij besluit van 13 april 2006 heeft verweerder eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op de grond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Die verblijfsvergunning is verleend met ingang van 19 april 2004 en geldig tot 19 april 2010. Daarbij heeft verweerder eiser bij begeleidende brief meegedeeld dat aan verweerder de onderzoeksresultaten van een door hem aangevraagd individueel ambtsbericht inzake eiser nog niet bekend zijn, maar dat verweerder gelet op de wettelijke beslistermijn ingevolge het bepaalde in artikel 25 van de Vw 2000 desondanks reeds een besluit heeft genomen. Daarbij heeft verweerder zich uitdrukkelijk het recht voorbehouden om, indien de uiteindelijke onderzoeksresultaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken daar aanleiding toe geven, tot een andere beoordeling te komen, waarna de thans verstrekte verblijfsvergunning kan worden ingetrokken.
Bij schrijven van 24 januari 2007, uitgereikt op 15 maart 2007, heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om de aan eiser bij besluit van 13 april 2006 verleende verblijfsvergunning in te trekken met terugwerkende kracht tot 19 april 2004. Aan dit besluit heeft verweerder twee door hem aangevraagde individuele ambtsberichten van 21 augustus 2006 en 16 oktober 2006 ten grondslag gelegd. Uit deze ambtsberichten is gebleken dat eiser tot augustus of september 2005 nog in zijn ouderlijk huis in Bangladesh door buurtbewoners is gezien, eisers broer niet in 2002 is vermoord, maar in 2000 of 2001 aan geelzucht is overleden en er omstreeks september 2004 in eisers huis geen brand heeft plaatsgevonden. In voornoemd ambtsbericht van 21 augustus 2006 is voorts nog vermeld dat alle door eiser overgelegde brieven weliswaar authentiek zijn bevonden, maar dat daarbij wel dient te worden opgemerkt dat vrijwel alle documenten - zowel authentieke als vervalste - in Bangladesh eenvoudig tegen betaling zijn te verkrijgen. Verder wordt er vermeld dat welingevoerde bronnen hebben verklaard dat de inhoud van de door eiser overgelegde brieven niet overeenkomt met de werkelijke feiten en omstandigheden. Gelet op voornoemde inhoud van deze ambtsberichten heeft verweerder geconcludeerd dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt in zijn asielprocedure en er mitsdien geen enkel geloof kan worden gehecht aan eisers asielrelaas. Wanneer deze gegevens bekend zouden zijn geweest, zou aan eiser geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn verleend op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 evenmin als op een van de andere gronden genoemd in artikel 29 van de Vw 2000, aldus verweerder.
Bij schrijven van 2 mei 2007 heeft eiser gebruik gemaakt van de door verweerder geboden mogelijkheid om zijn zienswijze ten aanzien van verweerders voornemen in te dienen. Bij schrijven 25 juni 2007 heeft eiser deze zienswijze nader aangevuld.
Bij besluit van 4 juli 2007 heeft verweerder conform zijn voornemen van 24 januari 2007 de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken.
Bij fax van 25 juli 2007 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld.
Ter beoordeling staat of verweerders besluit van 25 juli 2007 de rechterlijke toets kan doorstaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken.
In artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is bepaald dat de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 kan worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan kan worden afgewezen, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
Artikel 29 van de Vw 2000 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; (..).”
De rechtbank overweegt vervolgens dat aan verweerders besluit twee individuele ambtsberichten ten grondslag zijn gelegd, te weten van 21 augustus 2006 en 16 oktober 2006.
Een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie afgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. In dat geval zal verweerder het ambtsbericht niet dan na het instellen van nader onderzoek ter zake en bevestiging van de betreffende informatie aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. Indien een individueel ambtsbericht het asielrelaas op essentiële punten weerspreekt, is het aan de vreemdeling om desgewenst het ambtsbericht te weerleggen. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)] van 16 januari 2004 (JV 2004/83).
Ter zake van verweerders standpunt dat eiser naar Bangladesh is teruggekeerd, overweegt de rechtbank als volgt.
In het individuele ambtsbericht van 21 augustus 2006 is vermeld dat eiser tot augustus of september 2005 op zijn door hem aangegeven adres woonachtig is geweest en dat hij aldaar tot ongeveer een jaar geleden heeft verbleven. Zoals eiser ook heeft aangegeven, blijkt uit e-mailverkeer in de periode van 18 tot 21 september 2006, deeluitmakende van de onderliggende stukken van de meergenoemde individuele ambtsberichten, dat de ene vertrouwenspersoon aan de andere vertrouwenspersoon heeft gemeld dat het bewustzijn van tijd bij de ondervraagden kennelijk niet zo erg is ontwikkeld en dat wordt vermoed dat een nieuw onderzoek daar weinig aan zou kunnen veranderen. Vervolgens is voornoemde passage uit het ambtsbericht van 21 augustus 2006 in het individuele ambtsbericht van 16 oktober 2006 geherformuleerd, in dier voege dat voormelde informatie betreffende eiser uit buurtonderzoek (cursivering rb) is gebleken.
Op basis van het procesdossier, waaronder door eiser overgelegde stukken, stelt de rechtbank het volgende vast.
- 2 maart 2005 melding van eiser bij de vreemdelingenpolitie van Regio Groningen Midden-Oost bij het aanmeldcentrum Ter Apel (voor B1);
- 19 april 2005 indiening door eiser van onderhavige aanvraag (voor B1);
- 20 april 2005 eerste gehoor van eiser (B1);
- 22 april 2005 eerste nader gehoor van eiser (B6);
- 26 mei 2005 tweede nader gehoor van eiser (B13);
- 23 juni 2005 vervolg tweede nader gehoor van eiser (B13);
- 5 augustus 2005 tolk beschikbaar voor afspraak met gemachtigde en eiser voor correcties en aanvullingen (B17);
- 5 augustus 2005 correcties en aanvullingen, verzonden op 9 augustus 2005 (B21);
- 31 augustus 2005 eiser aanwezig bij cursus (A9-11).
De rechtbank overweegt vervolgens dat uit de door eiser overgelegde telefoonnotitie van 13 juni 2007 (A9-3) van mevrouw [...] van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (hierna: COA) blijkt, dat de kans klein is dat eiser voor lange tijd niet aan de wekelijkse meldplicht heeft voldaan. Een vreemdeling die zich tweemaal niet aan zijn wekelijkse meldplicht heeft gehouden, wordt immers MOB (met onbekende bestemming vertrokken) verklaard, hetgeen volgens de rechtbank ook als een feit van algemene bekendheid is te beschouwen. Uit het dossier is de rechtbank evenwel niet gebleken dat eiser MOB is verklaard. Bovendien heeft eiser, zoals de rechtbank is gebleken uit de door eiser overgelegde brief van 15 september 2006 (A9-7), vanaf 26 april 2005 tot en met 7 juli 2006 wekelijks een bedrag van het COA ad € 43,02 ontvangen, welk bedrag hij niet zou hebben ontvangen wanneer hij MOB verklaard zou zijn geweest.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder met betrekking tot de in de individuele ambtsberichten gestelde terugkeer van eiser naar Bangladesh in redelijkheid niet heeft kunnen concluderen dat er geen concrete aanknopingspunten zijn om aan de juistheid en volledigheid van die individuele ambtsberichten op dit onderdeel te twijfelen.
Ter zake van de datum en oorzaak van het overlijden van eisers broer overweegt de rechtbank vervolgens als volgt.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de authentieke door eiser overgelegde overlijdensakte betreffende diens broer [broer], waaruit blijkt dat deze op 23 november 2002 aan door geweld veroorzaakte verwondingen is overleden, geen waarde kan worden gehecht, nu uit het eerste individuele ambtsbericht blijkt dat dergelijke authentieke (evenals vervalste) documenten eenvoudig in Bangladesh kunnen worden gekocht. Uit het meergenoemde eerste individuele ambtsbericht blijkt bovendien, aldus verweerder, dat eisers broer in 2000 of 2001 is gestorven aan de leverziekte geelzucht.
De rechtbank stelt vast dat eiser bij faxschrijven van 9 augustus 2005, naast de hiervoor genoemde overlijdensakte, ook een artikel van maart 2002 van “Amnesty International Bangladesh Newsletter” met vertaling (productie 2 van de correcties en aanvullingen van 5 augustus 2005) heeft overgelegd. Uit dit artikel, waarin ook een foto van eisers broer is afgebeeld, blijkt dat eisers broer op 21 maart 2002 - aldus ná de in het individuele ambtsbericht opgenomen overlijdensdatum van eisers broer - een bijeenkomst heeft bijgewoond van de afdeling Feni van Amnesty International Bangladesh en aldaar ook een voordracht heeft gehouden. Gelet op de datum van de overlijdensakte in samenhang met het artikel van Amnesty International is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen concluderen dat er geen concrete aanknopingspunten zijn om aan de juistheid en volledigheid van het eerste individuele ambtsbericht op dit onderdeel te twijfelen. Dit temeer niet nu verweerder dit artikel van Amnesty International bij zijn verzoek om een individueel ambtsbericht aan de Nederlandse ambassade heeft gezonden (zoals blijkt uit de door eiser opgevraagde onderliggende stukken van de twee individuele ambtsberichten) en nu uit een schrijven van de Minister van Buitenlandse Zaken van 29 augustus 2006 (B43) blijkt dat dit artikel niet bij het onderzoek is betrokken. Evenmin is gebleken dat het voornoemde artikel niet authentiek is. De verklaring van verweerders gemachtigde ter zitting dat aan stukken van Amnesty International niet altijd waarde kan worden gehecht, is niet nader onderbouwd en leidt de rechtbank reeds daarom niet tot een ander oordeel in deze.
Nu er naar dezerzijds oordeel concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van voornoemde onderdelen van de individuele ambtsberichten en deze onderdelen de kern van eisers asielrelaas betreffen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voornoemde ambtsberichten niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het onderhavige bestreden besluit, ook al heeft eiser ten aanzien van hetgeen is vermeld in het eerste individuele ambtsbericht in zake de brand, geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van dit onderdeel.
Met betrekking tot verweerders standpunt dat eiser meermaals heeft verklaard eerst in 1992 lid zijn te geworden van de organisatie Bangladesh Hindu Bouddha Christian Oikya Parishad van het district Feni, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet aan eisers verklaring heeft kunnen voorbijgaan, dat hij van die organisatie in 1992 adjunct secretaris is geworden en een dergelijke functie niet had kunnen bekleden, wanneer hij eerst in 1992 lid zou zijn geworden van deze organisatie en er aldus fouten in de nader gehoren moeten zijn geslopen.
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat er grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich met inachtneming van vorenstaand toetsingskader niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is.
Het vorenstaande is aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot niet verlening van de in het geding zijnde vergunning zouden hebben geleid. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat verweerder eisers vergunning niet heeft kunnen intrekken.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde van € 322, per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 4 juli 2007;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op € 644, (zijnde de kosten van de rechtsbijstand), te vergoeden door de Staat der Nederlanden aan eiser.
Aldus gedaan door mr. drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van mr. S.A.H.M. Sneevliet als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier,
verzonden op: 20 maart 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.