ECLI:NL:RBSGR:2008:BC8344

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/5980
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag op basis van een individueel ambtsbericht

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie, waarbij de beslissing is gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser, een burger van de Democratische Republiek Congo, heeft zijn asielaanvraag ingediend op 12 augustus 2002, maar deze werd afgewezen op 11 november 2003. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 8 augustus 2006 geoordeeld dat het asielrelaas van eiser een zelfstandig karakter heeft en een afzonderlijke beoordeling vereist. Na hoger beroep door de Staatssecretaris heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor herbeoordeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister van Buitenlandse Zaken een individueel ambtsbericht heeft opgesteld, waarin de conclusies zijn getrokken over de situatie in de DRC en de geloofwaardigheid van de eiser. Eiser heeft het ambtsbericht bestreden en verwezen naar een rapport van de Congolese mensenrechtenorganisatie ISHR/SIDH, dat volgens hem niet voldoende is meegewogen. De rechtbank oordeelt dat de conclusie van de Minister onvoldoende is onderbouwd en dat het ambtsbericht de nodige inzichtelijkheid ontbeert. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag niet kan worden gedragen door het ambtsbericht, waardoor het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de Staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 810,--.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/5980
V.nr.: 070.310.6922
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1965, burger van de Democratische Republiek Congo (hierna: DRC), wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. drs. P.B.Ph.M. Bogaers, advocaat te Nieuwegein,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. van Asperen, advocaat te ’s-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 12 augustus 2002 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Bij besluit van 11 november 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 1 december 2003 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 8 augustus 2006 (AWB 03/62598) heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 november 2003 vernietigd. Tegen deze uitspraak heeft verweerder op 5 september 2006 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ABRS).
3. De ABRS heeft bij uitspraak van 6 februari 2007 (200606562/1) het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen.
4. Bij brieven van 9 februari 2007, 27 augustus 2007, 5 oktober 2007, 7 november 2007 en 19 november 2007 heeft eiser zijn standpunt nader onderbouwd. Verweerder heeft bij brief van 8 november 2007 verweer gevoerd.
5. Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 21 november 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. ASIELRELAAS
Voor een samenvatting van het asielrelaas van eiser verwijst de rechtbank naar hetgeen is opgenomen onder overweging III van de uitspraak van deze rechtbank van 8 augustus 2006.
III. FEITELIJKE ACHTERGROND
1. Voor een overzicht van de verblijfsrechtelijke geschiedenis van eiser verwijst de rechtbank naar hetgeen is opgenomen onder overweging II.1 tot en met II.3 van de uitspraak van deze rechtbank van 8 augustus 2006.
2. Op verzoek van verweerder heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in het kader van de onderhavige procedure een onderzoek ingesteld in eisers land van herkomst. Het resultaat van dit onderzoek is neergelegd in een individueel ambtsbericht van 2 juli 2003 (met kenmerk DPV/AM-U030410.0339/48561). Het betreffende ambtsbericht vermeldt de volgende conclusies:
1. De overgelegde “ordonnance de mise en liberté provisoire” is vervalst bevonden omdat deze niet is opgesteld op een wijze die bij dergelijke documenten in de DRC gangbaar is. Dit blijkt onder meer uit het feit dat nummer RMP3954/MTL/2001 betrekking heeft op een andere persoon en andere feiten dan betrokkene heeft aangevoerd. Het nummer RP 651/2001 komt niet voor bij het Cour d’Ordre Militaire.
2. De overgelegde “invitation” nr. 596 van 15 november 2001 van de Agence Nationale de Renseignements (ANR) is op verzoek afgegeven, omdat het op deze “invitation” vermelde nummer op geen enkel dossier van deze dienst voor komt.
3. Het overgelegde rapport van de “International Society for Human Rights- Société Internationale pour les droits de l’homme”(ISHR/SIDH), afdeling Congo, is door deze organisatie opgesteld en door Placide Tshisumpa ondertekend. Het is eens te meer een bevestiging dat de rapporten van de ISHR/SIDH op verzoek worden geschreven zonder dat de inhoud op waarheid berust. Dit blijkt onder meer uit de evident vervalste “mise en liberté provisoire” en de beweringen van de ISHR/SIDH over de detentie en vrijlating van betrokkene.
4. De bewering van de ISHR/SIDH dat betrokkene thans gezocht wordt door de ANR kan niet worden bevestigd, gezien het gestelde onder 2.
3. Na de terugwijzing van de onderhavige zaak heeft de rechtbank de Minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 2 maart 2007 verzocht om toezending van de aan het ambtsbericht van 2 juli 2003 ten grondslag liggende stukken. Bij tussenbeslissing van 21 juni 2007 heeft de rechtbank, in een andere samenstelling, het door de Minister van Buitenlandse Zaken hernieuwde beroep op de beperking van de kennisneming van de vertrouwelijke gedeelten van de onderliggende stukken gerechtvaardigd geacht. Partijen hebben de rechtbank bij brieven van 8 maart 2007 respectievelijk 6 juli 2007 meegedeeld dat zij ermee instemmen dat de rechtbank mede op grondslag van de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht uitspraak doet.
4. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een grote hoeveelheid stukken overgelegd. Een overzicht van deze stukken is opgenomen in een afzonderlijk aan deze uitspraak gehechte bijlage.
IV. OMVANG VAN HET GESCHIL
1.1. De rechtbank stelt de omvang van het geding, na terugwijzing van de onderhavige zaak door de ABRS, als volgt vast.
1.2. De rechtbank neemt allereerst als vaststaand aan dat de onderhavige aanvraag een nieuwe asielaanvraag betreft, en geen herhaalde asielaanvraag zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
In haar uitspraak van 8 augustus 2006 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - geoordeeld dat het asielrelaas van eiser, zoals dat in het kader van de onderhavige aanvraag naar voren is gebracht, een zelfstandig karakter heeft dat een afzonderlijke beoordeling vergt. Partijen zijn tegen dit oordeel in hoger beroep niet opgekomen. De rechtbank gaat derhalve thans uit van dit oordeel.
1.3. Hetgeen eiser na de terugwijzing van de onderhavige zaak heeft aangevoerd met betrekking tot de zogenaamde generaal-pardonregeling, voor zover dat als nieuwe beroepsgrond zou moeten worden aangemerkt, zal de rechtbank voorts buiten beschouwing laten, evenals de stukken die ter onderbouwing van deze beroepsgrond in het geding zijn gebracht. Uit het bepaalde in artikel 44 van de Wet op de Raad van State vloeit immers voort dat een door de ABRS teruggewezen zaak moet worden beoordeeld en beslist binnen de grenzen van het geding, zoals dat was afgebakend in eerste aanleg, eventueel gecorrigeerd in hoger beroep en met inachtneming van de oordelen van de ABRS aangaande de aangevoerde beroepsgronden en omtrent de te verrichten ambtshalve toetsing.
V. BEOORDELING VAN HET GESCHIL
Het ontbreken van documenten:
1.1. In het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser in de eerste plaats het toerekenbaar ontbreken van documenten, zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, tegengeworpen. Eiser heeft dit standpunt in beroep bestreden.
1.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het ontbreken van documenten bij de beoordeling van eisers asielaanvraag heeft mogen betrekken. Vast staat dat eiser geen reisdocumenten heeft overgelegd, noch enig ander document of bescheid op grond waarvan zijn reisroute kan worden vastgesteld. Verweerder heeft eiser mogen toerekenen dat hij het gebruikte Nigeriaanse paspoort na aankomst in Nederland, alwaar hij de bescherming van de Nederlandse autoriteiten kon inroepen, aan de reisagent heeft afgegeven. Aan dit gegeven komt naar het oordeel van de rechtbank bijzondere betekenis toe nu de onderhavige aanvraag niet eisers eerste asielaanvraag betreft. Eiser heeft immers reeds eerder in Nederland verbleven en om toelating verzocht. Verweerder heeft voorts het standpunt mogen innemen dat eiser heeft nagelaten consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen af te leggen over de reisroute en het ontbreken van documenten. Nog afgezien van het feit dat eiser eerst in beroep een meer gedetailleerd verhaal over zijn reis naar voren heeft gebracht, heeft verweerder hetgeen eiser in dit kader heeft verklaard onvoldoende mogen achten om te concluderen dat eiser het ontbreken van documenten over zijn reisroute heeft gecompenseerd met gedetailleerde verklaringen. De door eiser verstrekte nadere gegevens betreffen immers enkel vluchtgegevens over het traject ‘DRC-Lagos/Nigeria’. Verweerder heeft derhalve kunnen concluderen dat eiser onvoldoende blijk heeft gegeven van de wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute.
1.3. Gezien het vorenstaande dient het asielrelaas van eiser niet alleen op hoofdlijnen consistent en niet onaannemelijk te zijn, maar dienen bovendien in eisers verklaringen geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van relevante bijzonderheden voor te komen. Van het relaas dient een positieve overtuigingskracht uit te gaan.
Het individuele ambtsbericht:
2. Verweerder heeft aan eiser voorts het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 tegengeworpen. Bovendien heeft verweerder al hetgeen eiser over de problemen in zijn land van herkomst naar voren heeft gebracht ongeloofwaardig geacht. Dit standpunt heeft verweerder gebaseerd op de resultaten van het onderzoek van de Minister van Buitenlandse Zaken, zoals neergelegd in het individueel ambtsbericht van 2 juli 2003.
3.1. Eiser heeft in dit kader in de eerste plaats aangevoerd dat hij ten onrechte niet vóór het uitbrengen van het voornemen in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de inhoud van voornoemd individueel ambtsbericht. Evenmin heeft hij voldoende gelegenheid gehad om tegenonderzoek te verrichten.
3.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daargelaten de omstandigheid dat eiser desgevraagd niet heeft kunnen verduidelijken op welke wijze hij door het vorenstaande in zijn belangen zou zijn geschaad, is de rechtbank niet gebleken dat eiser gedurende de besluitvorming onvoldoende gelegenheid heeft gehad om een reactie in te dienen dan wel tegenonderzoek te (doen) verrichten. Eiser is, zoals verweerder terecht naar voren heeft gebracht, na het uitbrengen van het voornemen een termijn van vier weken gegund voor het indienen van een zienswijze. Niet gebleken is van een verzoek om verlenging van deze termijn. Evenmin heeft eiser gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het verrichten van een contra-expertise. Het bestreden besluit is op dit punt dan ook niet in strijd met de vereiste zorgvuldigheid genomen.
4. Eiser is in beroep verder opgekomen tegen de wijze van kenschetsen van de mensenrechtenorganisatie ISHR/SIDH in het individueel ambtsbericht. Voor zover eiser hiermee een klacht tegen de handelwijze van de Minister van Buitenlandse Zaken heeft willen formuleren, overweegt de rechtbank dat de onderhavige procedure zich niet leent voor een oordeel hierover. Hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd, zal verder dan ook onbesproken blijven.
5.1. De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag welke gevolgen dienen te worden verbonden aan het eerdere oordeel van deze rechtbank over het ontbreken van een officiële Franse vertaling van een aan het ambtsbericht ten grondslag liggend stuk, te weten een memorandum van 11 juni 2003 van de vertrouwenspersoon aan Hr. Ms. Ambassade te Kinshasa, als ook de ontwikkelingen nadien. Deze rechtbank heeft immers in haar eerdere uitspraak - samengevat - overwogen dat het ontbreken van een door de Minister van Buitenlandse Zaken verstrekte officiële vertaling van het bedoelde stuk tot de conclusie leidt dat de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende informatie de nodige inzichtelijkheid ontbeert. Mede om die reden achtte de rechtbank het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. In hoger beroep heeft de ABRS de uitspraak van de rechtbank vernietigd en - voor zover hier van belang - overwogen dat de rechtbank de Minister van Buitenlandse Zaken om een vertaling of anderszins om nadere informatie had moeten verzoeken indien zij dit voor kennisneming van de inhoud van voornoemd memorandum noodzakelijk achtte. Geen rechtsregel verplichtte verweerder ertoe een vertaling over te leggen, aldus de ABRS.
Na de terugwijzing van de onderhavige zaak heeft de rechtbank de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht om zorg te dragen voor een Nederlandse vertaling van de vertrouwelijke versie van het genoemde Franstalige stuk. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft zich vervolgens gemotiveerd op het standpunt gesteld geen reden te zien om aan het verzoek van de rechtbank te voldoen.
5.2. De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier een Nederlandse vertaling bevindt van het memorandum van 11 juni 2003. Deze vertaling is op 7 januari 2004 verzorgd door het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland en door eiser bij brief van 19 januari 2004 in het geding gebracht. Partijen hebben zich desgevraagd uitdrukkelijk aangesloten bij de inhoud van deze vertaling. Gelet hierop, alsmede gezien de onder 9.1 genoemde ontwikkelingen sinds de vorige uitspraak van deze rechtbank, ziet de rechtbank geen grond om deze vertaling niet als uitgangspunt te nemen bij de beoordeling van het voorliggende geschil. Een andere of verdere vertaling van het betreffende Franstalige stuk acht de rechtbank dan ook niet noodzakelijk om een oordeel te kunnen geven over de vraag of het individueel ambtsbericht en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek voldoen aan de daarvoor geldende vereisten.
5.3. De rechtbank komt thans toe aan de vraag of verweerder de afwijzing van eisers asielaanvraag heeft mogen baseren op de inhoud van het bestreden ambtsbericht.
5.4. Eiser heeft in beroep in de eerste plaats aangevoerd dat de informatie die ten grondslag ligt aan de conclusies in het individueel ambtsbericht van 2 juli 2003, bezien in het licht van de in deze procedure overgelegde stukken, niet als onpartijdig, objectief en inzichtelijk kan worden aangemerkt. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de inhoud van het betreffende ambtsbericht. Deze concrete aanknopingspunten zijn, zoals eiser ter zitting desgevraagd heeft toegelicht, gelegen in een stramien van leugenachtigheid bij de totstandkoming van individuele ambtsberichten, in het rapport van de ISHR/SIDH van 20 september 2002 en in de rapportage van het Comité pour la Democratie et les Droits de l’Homme (CDDH) van 10 mei 2002 en 15 augustus 2002.
5.5. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste jurisprudentie van de ABRS, onder meer de uitspraak van 13 november 2003 (JV 2004/22), een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding van - voor zover mogelijk en verantwoord - de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
5.6. De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige individueel ambtsbericht niet voldoet aan de hiervoor vermelde voorwaarden. Daartoe overweegt zij als volgt. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielrelaas een aantal documenten overgelegd, die zijn onderzocht door de Minister van Buitenlandse Zaken. Voorts heeft eiser een rapport van de ISHR/SIDH van 20 september 2002 overgelegd dat, zo blijkt uit de door eiser gegeven toelichting en de inhoud ervan, eveneens dient ter ondersteuning van de feiten zoals door eiser naar voren gebracht. Zoals overwogen in de eerdere uitspraak van 8 augustus 2006 (r.o. V.13) is het betreffende rapport van de ISHR/SIDH naar het oordeel van de rechtbank op inzichtelijke wijze opgesteld. In het rapport wordt op gedetailleerde wijze verantwoording afgelegd en weergegeven waarop het onderzoek zich heeft gericht, op welke wijze het onderzoek is verricht en wat de conclusies zijn van het betreffende onderzoek. Met name acht de rechtbank van belang dat in het betreffende rapport een verwijzing is opgenomen naar de bij het onderzoek gebruikte bronnen.
5.7. Het rapport van de ISHR/SIDH is door de Minister van Buitenlandse Zaken meegenomen in het onderzoek. De Minister van Buitenlandse Zaken hecht echter geen waarde aan de inhoud van dit rapport, zo blijkt uit de inhoud van het individueel ambtsbericht van 2 juli 2003 onder punt 3, en ziet hierin een bevestiging dat dergelijke rapporten op verzoek worden geschreven. De rechtbank is, na kennisneming van de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken, van oordeel dat deze conclusie van de Minister van Buitenlandse Zaken onvoldoende wordt gedragen door de onderliggende stukken. Zoals ook eerder overwogen door deze rechtbank blijkt uit deze stukken niet afdoende waarom aan de inhoud van het rapport van de ISHR/SIDH, dat is onderbouwd door met naam genoemde bronnen, geen waarde kan worden gehecht, althans waarom meer waarde dient te worden gehecht aan de inlichtingen verkregen door de door de Minister van Buitenlandse Zaken ingeschakelde vertrouwenspersoon. Nu de inhoud van het rapport van de ISHR/SIDH op onvoldoende (kenbare) wijze bij het onderzoek is betrokken en is weerlegd, ontbeert het individueel ambtsbericht de nodige inzichtelijkheid.
6. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de conclusies in het individueel ambtsbericht van 2 juli 2003 niet kunnen worden gedragen door het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. Dit heeft tot gevolg dat verweerder het betreffende ambtsbericht niet, althans niet zonder nader onderzoek of nadere motivering, ten grondslag heeft mogen leggen aan het besluit tot afwijzing van eisers asielaanvraag. Het bestreden besluit is derhalve genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
7. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, waaronder de vraag of concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht, zal dan ook onbesproken blijven. Het beroep zal gegrond worden verklaard, het bestreden besluit zal worden vernietigd en bepaald zal worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
8. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 810,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
VI. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 810,-- (zegge: achthonderdtien euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 28 januari 2008 door mr. R.H.G. Odink, voorzitter en mrs. P.H.M. Kuster en H.J.M. Baldinger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Slijkhuis, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier,
De voorzitter,
Afschrift verzonden op:
Conc: SaS
Coll: LF
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Bijlage: de door eiser overgelegde stukken.
1. Geschriften aan en afkomstig van het Rode Kruis van Zaïre:
- Een attestation van de secretaris-generaal van het Rode Kruis van Zaïre afgegeven op 31 maart 1997 met een verwijzing naar eiser en diens registernummer 1149/VK.
- Een ongedateerde brief van de algemeen directeur van het Institut Supérieur de Commerce, prof. Ngbanda te Boyiko aan de coördinator van het Rode Kruis van Zaïre, met een vertaling daarvan door het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (TVN) van 5 juli 2002.
- Een brief van 28 oktober 1994 van de secretaris-generaal van het Centraal Comité van het Rode Kruis van de Republiek Zaïre aan de Afdelingschefs van de SSU te Kinshasa, met een vertaling van het TVN van 5 juli 2002.
- Een brief van 10 juli 1995 van M’Bwala Gassele, secrétaire général administratif van het Institut Superieur de Commerce Kinshasa/Gombe aan Lofele Bongo Lomba, Coordinateur de la Croix-rouge, het adres Institut Supérieur de Commerce, met een vertaling van TVN van 5 juli 2002.
- Een brief van 31 juli 1995 van de secrétaire général académique, Ambroise Malanda Dem aan de coördinator van het Hoofdcomité van het Rode Kruis van Zaïre, met een vertaling van het TVN van 5 juli 2002.
- Een brief van 3 augustus 1995 van brigadecommandant Lofele Bongolombe Guy van de Brigade ISC/Gombe van het Rode Kruis van Zaïre, aan de voorzitter van het Rode Kruis van Zaïre in Kinshasa met een vertaling van het TVN van 5 juli 2002.
- Een brief van 8 augustus 1995 van brigadecommandant Lofele Bongolombe Guy van de Brigade ISC/Gombe van het Rode Kruis van Zaïre, aan de voorzitter van het Rode Kruis van Zaïre in Kinshasa met een vertaling van het TVN van 5 juli 2002.
- Een brief van 15 augustus 1996 van Guy Lofele, Coördinator Rode Kruisbrigade ISC/Gombe aan Martin, met bijlagen. De brief en bijlagen zijn vertaald door het TVN op 10 juni 2002.
- Een verklaring van de secretaris-generaal van het Centraal Comité van het Rode Kruis van Zaïre Albert Tshintutshiabo Banza van 31 maart 1997.
- Een brief van 3 april 1997 van brigadecommandant Lofele Bongolombe Guy, van de Brigade ISC/Gombe van het Rode Kruis van Zaïre aan de groep Solidarité pour les Réfugiés Zaïrois, sectie Noord te Nederland, met een vertaling van het TVN van 10 juni 2002.
2. Geschriften gericht aan en afkomstig van het Comité pour la Democratie et les Droits de l’Homme (CDDH):
- Een brief van 8 mei 2002 van Documentatie- en Informatiecentrum inzake de Democratische Republiek Congo, ex-Zaïre (hierna: Docu Congo) aan secretaris-generaal René Kabale van het CDDH, met een vertaling van het TVN van 11 juni 2002.
- Een brief van 10 mei 2002 van de secretaris-generaal René Kabale van het CDDH aan mevrouw M. Rang-Groenewegen (hierna M. Rang) van Docu Congo, met een vertaling van het TVN van 11 juni 2002.
- Brief van secretaris-generaal René Kabala van het CDDH van 15 augustus 2002 met een vertaling van het TVN van 2 oktober 2002.
3. Geschriften afkomstig van de International Society for Human Rights- Société Internationale pour les droits de l’homme, afdeling Congo (ISHR-SIDH):
- Een rapport van de ISHR-SIDH van 20 september 2002 met een vertaling van het TVN van 29 januari 2003.
- Brief van ISHR-SIDH van 13 december 2003 aan de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken, met een vertaling van Docu Congo en een vertaling van het TVN van 3 februari 2004.
- Een bijzondere machtiging van ISHR-SIDH van 5 februari 2004 aan onder andere eisers gemachtige, met een vertaling van het TVN van 5 februari 2004.
4. Overige geschriften:
- Een brief van 10 april 2002 van E.P. Kumbongo aan de directeur van EMS Congo, Kinshasa Gombe.
- Een inschrijving bij de Kamer van Koophandel nr. 69442, afgegeven te Kinshasa op 2 december 2000, met een proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) van 13 augustus 2002.
- Een nationaal Congolees rijbewijs afgegeven op 28 juni 1999, geldig tot 28 juni 2004, met een proces-verbaal van bevindingen van de KMAR van 13 augustus 2002.
- Een brief van familie Tengwa van 30 maart 1997 aan Solidariteitsgroep Zaïrese Vluchtelingen.
- Een Avis de Recherche 0014/EM BSRS/96.
- Een Avis de Recherche 009/EM BSRS/97.
- Een stuk van 9 mei 2002, genaamd enkele feiten asielprocedure 1995-1996 opgesteld door M. Rang van Docu Congo, met bijlagen.
- Invitation no 596 van 15 november 2001 van Floribert Bazika Lusinga Ngembe, hoofdadministrateur van de Agence Nationale de Renseignements (ANR), Nationale Inlichtingendienst, Afdeling Binnenlandse Veiligheid, met een vertaling van Docu Congo.
- Een beschikking voorlopige invrijheidsstelling van 25 juli 2001, nrs. RMP no. 3954/MTL/2001 en RP no. 651/2001 ten name van eiser, van de President van het Militair Hof van Orde, met een vertaling van het TVN van 25 maart 2002.
- Een rapport medical van 20 augustus 2001, van Dr. Toko Mombe Olivier, CNOM 4053 voor het Centre médical Maman Mbongu.
- Immatriculation Nouveau Registre du Commerce van 2 december 2000.
- Een analyse van de asielprocedure tevens levensverhaal en achtergronden van de vlucht van eiser, van 28 mei 2002, opgesteld door eisers gemachtigde.
- Nieuwsbrief voor Asieladvocaten en Vluchtelingenwerkgroepen van Docu Congo van 2 november 2003.
- Een brief van 17 februari 2003 van K.J. Bongers van de Maatschap Chirurgie-Orthopaedie van de Isala klinieken.
- Informatie van Docu Congo over een bijeenkomst met de Voorzitter van de Observatoire national des Droits de l’Homme, ONDH, M.I. Mpinga Thibasu en zijn chef de Cabinet René Kabala.
- Notulen van de bijeenkomst van 2 december 2003 uitgewerkt door de gemachtigde van eiser.
- Een klacht van eiser aan de Nationale Ombudsman van 27 april 2004.
- Een S.O.S. van de UDPS van 2 november 2003 opgemaakt in Brussel, voor Kabeya Kalala met een vertaling van het TVN van 18 december 2003.
- Een vertaling door het TVN van 7 januari 2004 van een brief gericht aan de Nederlandse Ambassade te Kinshasa van 11 juni 2003.
- Een brief van 3 januari 2005 van eisers gemachtigde aan mr J. Oosterhof, advocaat in Leeuwarden, met stukken over het functioneren van de onderzoekers van de Nederlandse Ambassade in Kinshasa.
- Een beschikking van de IND van 1 februari 2005 in een zaak van een andere vreemdeling, met IND-kenmerk 9902.08.2056.
- Een mail van 25 januari 2005 van K. Dibwa, advocaat te Kinshasa/Gombe aan M. Rang, met een vertaling van het TVN van 10 februari 2005.
- Een ongedateerd document van de Minister van Buitenlandse Zaken met de titel “Onderzoek naar aanleiding van asielverzoeken, Werkinstructie”. Dit document is bij brief van 21 april 2005 aan eisers gemachtigde gezonden.
- Brief met bijlagen van de Nationale Ombudsman van 23 januari 2006 in het kader van een klacht in een andere zaak, en het antwoord daarop van 27 januari 2006 door eisers gemachtigde.
5. Geschriften overgelegd na terugwijzing door de ABRS:
- Schriftelijke uiteenzetting inzake het hoger beroepschrift van eisers gemachtigde van 5 september 2006.
- Een brief van eisers gemachtigde aan de ABRS van 14 september 2006.
- Schriftelijke uiteenzetting inzake het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers gemachtigde van 14 september 2006.
- Een verslag van bevindingen van de Nationale Ombudsman van 21 december 2006, in een andere zaak, namelijk het verzoek van de heer S. met een klacht over een gedraging van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en een begeleidende brief van de Nationale Ombudsman van dezelfde datum.
- Een brief van eisers gemachtigde aan de Nationale Ombudsman van 3 januari 2007, in reactie op het hiervoor genoemde verslag van bevindingen in een andere zaak.
- Een persbericht van de Nationale Ombudsman van 5 februari 2007.
- Een brief van M. Rang van Docu Congo van 5 februari 2007 aan de Nationale Ombudsman.
- Een brief van eiser aan zijn gemachtigde van 21 augustus 2007.
- Twee brieven van 3 en 8 oktober 2007 van eisers gemachtigde aan de rechtbank in de zaak van andere vreemdelingen, met IND-kenmerk 9512.23.2003, en een brief van de IND aan eisers gemachtigde van 9 oktober 2007 in die zaak.
- De Nieuwsbrief Asiel- en Vluchtelingenrecht van oktober 2007 (nr. 5-2007).
- Een emailbericht van de heer R. Janssen van de Tweede Kamer-fractie van de SP, met als bijlage de vragen die door de Kamerleden van Bommel en de Wit van de SP aan de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Justitie zijn gesteld.
- De beantwoording van de hierboven genoemde Kamervragen door de Minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 6 september 2007.
- Een brief van eisers gemachtigde aan de SP-leden de Wit en Janssen van 16 oktober 2007.
- Een brief van eisers gemachtigde aan Docu Congo van 13 september 2007.
- Een brief van Docu Congo aan eisers gemachtigde van 18 september 2007.
- Een brief van eisers gemachtigde aan W. Robben, advocaat, van 3 oktober 2007.
- Een individueel ambtsbericht van 27 juli 1998 (met kenmerk DPC/AM-49223), uitgebracht in de zaak van een andere vreemdeling met IND-nummer 9508.24.8036.
- Een individueel ambtsbericht van 12 april 1999 (met kenmerk DPC/AM-49223), uitgebracht in de zaak van een andere vreemdeling met IND-nummer 9508.24.8036.
- Een Franstalige brief van mr. Bondo, voorzitter van Advocats Sans Frontières, van 3 mei 1999 aan Docu Congo, met vertaling.
- Een Franstalige brief van Docu Congo aan de hiervoor genoemde mr. Bondo van 6 mei 1999.
- Een brief van M. Rang van Docu Congo aan mr. H.T. Masmeijer, advocaat te Apeldoorn, van 7 mei 1999.
- Een brief van mr. H.T. Masmeijer aan de IND van 19 mei 1999.
- Een vertaling door Docu Congo van een brief van 7 mei 1999.
- Een brief van mr. H.T. Masmeijer aan de IND van 21 juli 1999.
- Een brief van mr. K.C. Victorian, jurist bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel, aan eisers gemachtigde van 10 oktober 2007.
- Een individueel ambtsbericht van 3 september 2002 (met kenmerk DPV/AM-U020423.1224), uitgebracht in de zaak van een andere vreemdeling met IND-nummer 0111.29.2088.
- De REK-check door de IND van het hiervoor genoemde ambtsbericht.
- Het voornemen van 17 september 2002, de beschikking van 30 oktober 2002, het daartegen door mr. W.J.C. Robben gerichte beroepschrift van 6 januari 2003 en de aanvulling daarop van 30 december 2003 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, van 25 februari 2004 (AWB 02/88054) in de zaak van een andere vreemdeling met IND-nummer 0111.29.2088.
- Een brief van secretaris-generaal René Kabale van het CDDH aan Docu Congo van onbekende datum, met vertaling.
- Een brief van de IND aan mr. W.J.C. Robben van 17 mei 2005 in de zaak van een andere vreemdeling met IND-nummer 0111.29.2088.
- Een individueel ambtsbericht van 8 juli 2004 (met kenmerk DPV/AM-U020423.1224/2), uitgebracht in de zaak van een andere vreemdeling met IND-nummer 0111.29.2088 en de REK-check door de IND.
- Een inwilligende beschikking van de IND van 20 augustus 2004 in de zaak van een andere vreemdeling met IND-nummer 0111.29.2088, met begeleidende brief van de IND van dezelfde datum.
- Een verzoek tot het kenbaar maken van de motivering door mr. W.J.C. Robben van 15 maart 2005 en de minuut van de hiervoor genoemde inwilligende beschikking, met begeleidende brief van de IND van 15 maart 2005.
- Een WOB-verzoek door mr. W.J.C. Robben van 1 april 2005 ten aanzien van het eerder genoemde individueel ambtsbericht van 3 september 2002 (met kenmerk DPV/AM-U020423.1224), uitgebracht in de zaak van een andere vreemdeling met IND-nummer 0111.29.2088.
- Een uitstelbrief van 7 april 2005 en de WOB-beschikking, inclusief gemaskeerde onderliggende stukken, van de Minister van Buitenlandse Zaken van 27 april 2005 naar aanleiding van het hiervoor genoemde verzoek.
- Een brief van eisers gemachtigde aan eiser van 12 november 2007.
- Een emailbericht van M. Rang van Docu Congo aan eisers gemachtigde van 14 november 2007.
- Een emailbericht van L.M. Straver, advocaat te Utrecht, aan eisers gemachtigde van 16 november 2007.
- Een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 22 mei 2002 (AWB 99/10180 en AWB 99/10181).
- Een schorsingsbeslissing van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 23 september 2003 (AWB 02/35012 en AWB 03/15987).
- Een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 augustus 2005 (AWB 04/45838).
- Een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 13 september 2005 AWB 04/21351).