RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 08/4193
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1980,
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer 0612.14.0292,
Raadsvrouw mr. M. van Haaf-Noot,
eiser;
De Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. C.I. Tienstra-van der Boom
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
Op 4 februari 2008 is eiser in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert, nu de voor terugkeer van eiser noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn (artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000).
Op 5 februari 2008 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 15 februari 2008 is de bewaring opgeheven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 februari 2008 . Eiser is niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn raadsvrouw. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, Vw 2000, kan, indien het belang van de openbare orde zulks vordert, met het oog op uitzetting, de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in bewaring worden gesteld.
Ingevolge artikel 59, tweede lid, Vw 2000, wordt, indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, het belang van de openbare orde geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen, tenzij de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, tot en met e, en l.
In geding is de vraag of verweerder bij toepassing van een maatregel op grond van artikel 59, tweede lid Vw 2000 altijd een kenbare belangenafweging moet maken.
Paragraaf A6/5.3.3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
Artikel 59, eerste en tweede lid, Vw biedt de mogelijkheid vreemdelingen voor wie de noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel op korte termijn voorhanden zullen zijn, in bewaring te stellen. () De bewaringsgrond van het tweede lid van artikel 59 Vw dient er toe om te voorkomen dat een vreemdeling die goed gedocumenteerd is of op korte termijn goed gedocumenteerd zal zijn, zich alsnog aan uitzetting onttrekt. () Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het niet nodig dat er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken. Wel dient er nog immer een afweging te worden gemaakt tussen het belang van de openbare orde, gediend met het voorkomen dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal kunnen ontrekken en het belang van de vreemdeling om niet van zijn vrijheid te worden beroofd. Ten aanzien van deze belangenafweging is sprake van een ‘weerlegbaar rechtsvermoeden’ () Uit het bewaringsdossier van de vreemdeling dient te blijken dat een belangenafweging, waarbij het bovenstaande in acht is genomen, heeft plaatsgevonden.
Paragraaf A6/5.3.3.6 Vc 2000 luidt - voor zover thans van belang -:
Het is mogelijk om een Dublinclaimant op grond van artikel 59, eerste lid, Vw of artikel 59, eerste én tweede lid, Vw in bewaring te stellen. Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het noodzakelijk dat er een belangenafweging plaatsvindt (zie A6/5.3.3.5: de rechtbank begrijpt: A6/5.3.3.4). Bij overname- en terugnameverzoeken is de belangenafweging in beginsel al gegeven, nu de betrokken vreemdeling reeds eerder is vertrokken uit de lidstaat zonder af te wachten welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek (overname), dan wel uit de lidstaat is vertrokken die zich reeds verantwoordelijk had verklaard voor de behandeling van zijn asielverzoek (terugname). Het gegeven dat er gevaar bestaat dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht voordat de overdracht geëffectueerd kan worden, is dus in beginsel altijd aanwezig bij Dublinclaimanten.
De rechtbank begrijpt het beleid aldus, dat verweerder bij toepassing van een maatregel op grond van artikel 59, tweede lid Vw 2000 altijd een afweging moet maken tussen het belang van de openbare orde, gediend met het voorkomen dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal kunnen ontrekken, en het belang van de vreemdeling om niet van zijn vrijheid te worden, én dat die belangenafweging uit het dossier moet blijken. Alleen bij Dublinclaimanten is die belangenafweging in beginsel gegeven. Uit het gebruik van de woorden “in beginsel” leidt de rechtbank af dat alleen in bijzondere gevallen nog een expliciete en kenbare belangenafweging moet volgen. Dat van een dergelijk geval sprake is, zal door de vreemdeling aannemelijk gemaakt moeten worden.
Het beleid is, aldus begrepen, niet kennelijk onredelijk.
Eiser betoogt dat sprake is van een bijzonder geval, en verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 20 december 2007 (Awb 07/45153). Voorts betoogt eiser dat hij berust in zijn uitzetting naar Zwitserland en dat verweerder daarom met een meldplicht had kunnen en moeten volstaan.
In bedoelde uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat in het geval van eiser een lichter middel dan bewaring in de rede lag en dat verweerder ten onrechte geen kenbare belangenafweging had gemaakt. Reeds daarom kan verweerder niet volstaan met de enkele stelling dat ingevolge paragraaf A6/5.3.3.6 Vc 2000 een kenbare belangenafweging in dit geval niet is vereist. Dat – zoals verweerder betoogt - de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) geen vluchten boekt voor vreemdelingen die niet in bewaring zijn gesteld, zodat verweerder vreemdelingen wel in bewaring moet stellen teneinde hun uitzetting te bewerkstelligen, kan daarbij geen rol spelen.
Nu verweerder overigens geen zwaarwegende belangen heeft aangevoerd die (voortduring van) de maatregel rechtvaardigen, zal het beroep gegrond worden verklaard.
Er zijn, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 95,-- per dag voor de dagen die eiser vanaf 4 februari 2008 heeft doorgebracht in een politiecel en € 70,-- per dag voor de dagen die eiser vanaf 6 februari 2008 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 820,= zal worden toegekend.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 820,=;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.G.M. ten Kate als griffier op
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 820,--
Aldus gedaan op 22 februari 2008 door mr. J.F.M.J. Bouwman, fungerend voorzitter.