ECLI:NL:RBSGR:2008:BC8224

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4145
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inbewaringstelling van een vreemdeling op basis van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 februari 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling, eiser, op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser, van Iraanse nationaliteit, was in bewaring gesteld omdat de noodzakelijke documenten voor zijn terugkeer voorhanden waren of op korte termijn beschikbaar zouden zijn. De rechtbank heeft onderzocht of de verweerder bij de inbewaringstelling een kenbare belangenafweging moest maken tussen het belang van de openbare orde en het belang van de vreemdeling om niet van zijn vrijheid beroofd te worden. De rechtbank concludeert dat, hoewel een belangenafweging in beginsel vereist is, deze in het geval van Dublinclaimanten al gegeven is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een expliciete belangenafweging vereisten. De rechtbank oordeelt dat het beleid van de verweerder niet kennelijk onredelijk is en dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn situatie afwijkt van de standaard. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 08/4145
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1974,
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0011.07.8077,
alias [alias],
thans verblijvende in uitzetcentrum Zestienhoven te Rotterdam,
raadsman mr. B.A. Palm,
eiser;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. C.I. Tienstra-van der Boom,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Op 5 februari 2008 is eiser in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert, nu de voor terugkeer van eiser noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn (artikel 59, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Op 5 februari 2008 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 februari 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 59, eerste lid, Vw 2000, kan, indien het belang van de openbare orde zulks vordert, met het oog op uitzetting, de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in bewaring worden gesteld.
Ingevolge artikel 59, tweede lid, Vw 2000, wordt, indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, het belang van de openbare orde geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen, tenzij de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, tot en met e, en l.
In geding is de vraag of verweerder bij toepassing van een maatregel op grond van artikel 59, tweede lid Vw 2000 altijd een kenbare belangenafweging moet maken.
Paragraaf A6/5.3.3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
Artikel 59, eerste en tweede lid, Vw biedt de mogelijkheid vreemdelingen voor wie de noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel op korte termijn voorhanden zullen zijn, in bewaring te stellen. () De bewaringsgrond van het tweede lid van artikel 59 Vw dient er toe om te voorkomen dat een vreemdeling die goed gedocumenteerd is of op korte termijn goed gedocumenteerd zal zijn, zich alsnog aan uitzetting onttrekt. () Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het niet nodig dat er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken. Wel dient er nog immer een afweging te worden gemaakt tussen het belang van de openbare orde, gediend met het voorkomen dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal kunnen ontrekken en het belang van de vreemdeling om niet van zijn vrijheid te worden beroofd. Ten aanzien van deze belangenafweging is sprake van een ‘weerlegbaar rechtsvermoeden’ () Uit het bewaringsdossier van de vreemdeling dient te blijken dat een belangenafweging, waarbij het bovenstaande in acht is genomen, heeft plaatsgevonden.
Paragraaf A6/5.3.3.6 Vc 2000 luidt - voor zover thans van belang -:
Het is mogelijk om een Dublinclaimant op grond van artikel 59, eerste lid, Vw of artikel 59, eerste én tweede lid, Vw in bewaring te stellen. Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het noodzakelijk dat er een belangenafweging plaatsvindt (zie A6/5.3.3.5: de rechtbank begrijpt: A6/5.3.3.4). Bij overname- en terugnameverzoeken is de belangenafweging in beginsel al gegeven, nu de betrokken vreemdeling reeds eerder is vertrokken uit de lidstaat zonder af te wachten welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek (overname), dan wel uit de lidstaat is vertrokken die zich reeds verantwoordelijk had verklaard voor de behandeling van zijn asielverzoek (terugname). Het gegeven dat er gevaar bestaat dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht voordat de overdracht geëffectueerd kan worden, is dus in beginsel altijd aanwezig bij Dublinclaimanten.
De rechtbank begrijpt het beleid aldus, dat verweerder bij toepassing van een maatregel op grond van artikel 59, tweede lid Vw 2000 altijd een afweging moet maken tussen het belang van de openbare orde, gediend met het voorkomen dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal kunnen ontrekken, en het belang van de vreemdeling om niet van zijn vrijheid te worden, én dat die belangenafweging uit het dossier moet blijken. Alleen bij Dublinclaimanten is die belangenafweging in beginsel gegeven. Uit het gebruik van de woorden “in beginsel” leidt de rechtbank af dat alleen in bijzondere gevallen nog een expliciete en kenbare belangenafweging moet volgen. Dat van een dergelijk geval sprake is, zal door de vreemdeling aannemelijk gemaakt moeten worden.
Het beleid is, aldus begrepen, niet kennelijk onredelijk.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat van een dergelijk geval sprake is. Dat hij hoger beroep heeft ingediend tegen de afwijzing van zijn asielverzoek en voldeed aan de meldplicht is onvoldoende.
Verweerder heeft voorts in redelijkheid niet hoeven volstaan met toepassing van een lichter middel. De stellingen van eiser kunnen gelet op het voorgaande niet worden gevolgd.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.G.M. ten Kate als griffier op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.