RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754090-07
's-Gravenhage, 28 maart 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 maart 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.R.B. Mos heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem onder feit 1, tweede alternatief ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem onder feit 1, eerste alternatief, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging tenlastelegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1, eerste en tweede alternatief, 2, 5, 7 primair en 7 subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1, eerste en tweede alternatief en feit 2 overweegt de rechtbank dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot een bewezenverklaring te komen. Het is niet vast komen te staan dat verdachte [politieambtenaar] heeft bewogen geheime informatie aan hem te verstrekken noch dat verdachte [politieambtenaar] enige beloning in het vooruitzicht heeft gesteld in verband met het verstrekken van deze informatie. Ook heeft de rechtbank niet onomstotelijk vast kunnen stellen dat verdachte de aan hem verstrekte geheime informatie op enig moment aan een derde heeft verstrekt. Verdachte ontkent dit en heeft ter zitting verklaard dat hij juist de informatie voor zich heeft gehouden om, indachtig de verregaande consequenties voor zijn vriend [politieambtenaar], deze laatste te beschermen.
Ofschoon zonder meer opvallend is dat in een tijdsbestek van één à twee uur nadat [politieambtenaar] de informatie aan [verdachte] mede had gedeeld, er vele activiteiten zijn ontplooid bij de loodsen van de gebroeders [A], valt niet uit te sluiten dat informatie hen langs andere weg heeft bereikt. Zo zijn er aanknopingspunten in het dossier dat er nog een andere politieman was die informatie doorspeelde. Ook is niet ondenkbaar dat de informatie door bijvoorbeeld [politieambtenaar] zelf rechtstreeks aan de gebroeders [A] is verschaft of op een andere indirecte wijze is aangekomen.
Volgens de tenlastelegging zou verdachte de hem door [politieambtenaar] medegedeelde informatie op zijn beurt hebben medegedeeld aan [XA], [B] of een ander. De rechtbank stelt voorop dat er geen telefoontapgesprek is overgelegd waaruit blijkt dat die informatie door [verdachte] telefonisch expliciet is overgedragen. Ten aanzien van de gestelde mededeling aan (een van de broers van) [XA] overweegt de rechtbank voorts dat concreet bewijs hiervan ontbreekt. Het enkele feit dat [verdachte] zijn mobiele telefoon heeft gebruikt in het bereik van de zendmast die op (hemelsbreed) 1500 meter staat van het adres van [XA] aan de [adres], is onvoldoende. Te minder nu het bewuste gebruik (op 21 mei 2007 om 21:05 uur) heeft plaatsgevonden enige tijd nadat de informatie (volgens het openbaar ministerie) bij de gebroeders [A] reeds bekend was. Dit laatste kan kennelijk worden afgeleid uit toon en inhoud van het telefoongesprek dat [XA] voerde met zijn broer [YA] om 20:53 uur diezelfde avond. Dit tijdstip van de eerste kenbare wetenschap van de bewuste informatie bij de gebroeders [A] ligt vervolgens in de tijd vóór het eerste telefonische contact dat verdachte volgens de tapverslagen had met [B] (voormeld gesprek om 21:05 uur) bij welke gelegenheid - als gezegd - verdachte niet de informatie lijkt te hebben verschaft, terwijl [B] en verdachte eerst aanmerkelijk later (om 21:40 uur volgens het dossier) elkaar hebben ontmoet. Van anderen aan wie [verdachte] de informatie zou hebben verschaft is niet gebleken.
Ten aanzien van feit 5 overweegt de rechtbank dat het voorhanden hebben van de katapult verdachte in strafrechtelijke zin niet aangerekend kan worden, nu hij niet op de hoogte was van het feit dat deze katapult in zijn huis aanwezig was (de katapult zou van zijn zoontje zijn geweest).
Ten aanzien van feit 7 primair en subsidiair is de rechtbank van oordeel dat het dossier - buiten de verklaring van getuige [getuige] - onvoldoende aanknopingspunten biedt op grond waarvan kan blijken dat in de ten laste gelegde periode hennepplanten, of delen daarvan, in de loods aan de [adres 2] aanwezig zijn geweest.
Voorts dient verdacht vrij gesproken te worden van het hem onder het zesde gedachtenstreepje onder feit 4 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De bedoelde speelgoedrevolver is voorzien van een opvallende rode dop. Uit het dossier komt niet naar voren dat deze dop verwijderd kan worden. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat deze speelgoedrevolver niet een zodanige gelijkenis vertoont met een wapen, dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt is.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 3, 4, 6 en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 496 hennepplanten. Drugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande - door verslaafden- gepleegde criminaliteit. Het bezit en telen hiervan dient dan ook krachtig te worden bestreden. Voorts heeft verdachte meerdere nepwapens en -magazijnen alsmede een echte patroon en een patroonhouder voor echte patronen voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van (delen van) (nep)wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffend Uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 5 juli 2007, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor dergelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13, 26, 55 van de Wet wapens en munitie;
- 3, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, eerste en tweede alternatief, 2, 5, 7 primair en 7 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 3, 4, 6 en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 6 en 8:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 46 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 4 juli 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 6 juli 2007,
in vrijheid gesteld op: 19 augustus 2007;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 80 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Rossum, voorzitter,
Brinkman en Struyker Boudier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Durieux, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2008.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.