ECLI:NL:RBSGR:2008:BC7440

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
302554 / HA RK 08-59
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mondeling verzoek tot wraking in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 februari 2008 uitspraak gedaan op een mondeling verzoek tot wraking van de rechter in een faillissementsprocedure. Verzoeker, die in staat van faillissement was verklaard, was van mening dat de uitspraak van de rechtbank over zijn faillissement onterecht was, omdat deze in zijn ogen in strijd was met een eerdere uitspraak over de boedelscheiding in zijn echtscheidingsprocedure. Hij stelde dat het faillissement niet op zijn naam stond, maar op naam van zijn ex-echtgenote, en dat er geen grondslag voor het faillissement aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsmiddel niet kon worden gebruikt om de inhoudelijke juistheid van een eerdere beslissing aan de orde te stellen; dit diende in hoger beroep te worden aangevochten. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek, en benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de meervoudige wrakingskamer, waarbij de rechters D.H. von Maltzahn, J.G.J. Brink en Y.J. Wijnnobel-van Erp aanwezig waren, met mr. M. Gest als griffier.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnr. 2008/3
rekestnummer 302554 / HA RK 08-59
insolventienummer 06/411 F
datum beschikking: 11 februari 2008
BESCHIKKING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
tegen
Mr. [X],
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector civiel recht.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Bij vonnis van deze rechtbank van 31 mei 2006 is verzoeker in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. E. Rabbie als rechter-commissaris en met aanstelling van mr. F.A. Hut, advocaat en procureur te 's-Gravenhage, als curator.
1.2 Bij schrijven van 16 november 2007 van de griffier van deze rechtbank is aan verzoeker meegedeeld dat op 27 december 2007 de voordracht van de rechter-commissaris tot opheffing van het faillissement van verzoeker in raadkamer zal worden behandeld. Bij brief van 11 december 2007, ingekomen op 14 december 2007 bij de insolventiekamer van deze rechtbank, heeft verzoeker - zakelijk samengevat - te kennen gegeven dat hij het niet eens is met de voordracht tot opheffing van het faillissement en dat hij daarover op de zitting wenst te worden gehoord. Op de terechtzitting van 10 januari 2008 van deze rechtbank is verzoeker door mr. [X], faillissementsrechter, over de opheffing van zijn faillissement gehoord. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 Op de terechtzitting van 10 januari 2008 heeft verzoeker de rechtbank tweemaal verzocht de wrakingskamer te laten roepen, waarna de zitting is gesloten.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 28 januari 2008 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen. Mr. [X] heeft in een memo van 16 januari 2008 de wrakingskamer bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarin zijn standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek - zoals hierna onder 4. weergegeven - uiteengezet. Mr. Hut voormeld is verschenen en heeft te kennen gegeven zich te verenigen met het standpunt van mr. [X]. Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, is (waarnemend) rechter-commissaris mr. J.J. van der Helm niet ter zitting verschenen.
3. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft het wrakingsverzoek ter zitting alsmede in zijn brief van 10 januari 2008 aan de president van deze rechtbank toegelicht. Als redenen voor het wrakingsverzoek voert hij ten eerste aan dat er door de rechtbank twee tegenstrijdige uitspraken zijn gewezen, te weten de uitspraak betreffende zijn echtscheiding en de uitspraak betreffende het faillissement. Ten tweede voert hij aan dat hij, nadat het faillissement was uitgesproken, nooit de mogelijkheid heeft gehad om zijn standpunt ten aanzien van het faillissement naar voren te brengen. Ten derde voert hij aan dat hij het niet eens is met de opheffing van het faillissement, aangezien het faillissement destijds nooit uitgesproken had mogen worden.
4. Het standpunt van mr. [X]
Mr. [X] heeft in zijn memo van 16 januari 2008 aan de wrakingskamer zich op het standpunt gesteld dat verzoeker noch tijdens de behandeling van het faillissement op 10 januari 2008 noch in zijn brief van 10 januari 2008 aan de president van deze rechtbank het wrakingsverzoek heeft onderbouwd en heeft daarmee te kennen gegeven niet in de wraking te berusten.
5. Beoordeling
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 Verzoeker kan - zo begrijpt de rechtbank het wrakingsverzoek - zich niet verenigen met het op 31 mei 2006 uitgesproken faillissement, omdat deze uitspraak in de eerste plaats haaks staat op de zijns inziens juiste uitspraak betreffende de boedelscheiding in de echtscheidingsprocedure van verzoeker.
Verzoeker stelt voorts dat het faillissement ten onrechte is uitgesproken, omdat het bedrijf waardoor de schulden zijn ontstaan en die tot het faillissement hebben geleid, niet op zijn naam stond, maar op naam van zijn ex-echtgenote. Het faillissement kan volgens verzoeker dan ook niet worden opgeheven, omdat voor het faillissement geen grondslag aanwezig was.
Door verzoeker is niet gesteld dat het de behandelende faillissementsrechter aan onpartijdigheid ontbreekt of dat ten aanzien van verzoeker door deze rechter de schijn van vooringenomenheid is gewekt.
De rechtbank merkt op dat het middel van wraking niet kan worden benut om de juistheid van een beslissing inhoudelijk aan de orde te stellen. Daarover dient in hoger beroep worden geklaagd.
5.3 Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in het wrakingsverzoek.
5.4 Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De rechtbank:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
* de verzoeker;
* mr. F.A. Hut, curator;
* mr. J.J. van der Helm, (waarnemend) rechter-commissaris;
* mr. [X].
Deze beslissing is op 11 februari 2008 in het openbaar uitgesproken door
mrs D.H. von Maltzahn, J.G.J. Brink en Y.J. Wijnnobel-van Erp, rechters, in tegenwoordigheid van mr M. Gest als griffier.