ECLI:NL:RBSGR:2008:BC6996

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/5356
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op rechtsbijstand en voorkeursadvocaat in vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 maart 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling, eiser, die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Chinese nationaliteit, was in detentiecentrum Alphen a/d Rijn geplaatst en had beroep ingesteld tegen de maatregel, waarbij hij stelde dat zijn recht op rechtsbijstand door zijn voorkeursadvocaat, mr. R.W. Koevoets, niet was gerespecteerd. De rechtbank oordeelde dat het proces-verbaal van gehoor, opgemaakt op ambtseed, als juist diende te worden aangenomen. Uit dit proces-verbaal bleek niet dat eiser had verzocht om de aanwezigheid van zijn voorkeursadvocaat tijdens het gehoor. De rechtbank erkende dat de politie op de hoogte was van de voorkeur van eiser voor mr. Koevoets, maar oordeelde dat het niet doorgeven van deze informatie aan de verbalisant niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel. Eiser had ook rechtsbijstand gekregen van een andere advocaat, mr. G.E. Menick, die beroep had ingesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen schending van het recht op rechtsbijstand had plaatsgevonden en dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/5356
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1962, van (gestelde) Chinese nationaliteit, verblijvende in detentiecentrum Alphen a/d Rijn, eiser,
gemachtigde: mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. Lamfers-van den Bos, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 13 februari 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 14 februari 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 21 februari 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A.H. Kras, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. Tevens was ter zitting aanwezig A.H. Diels als tolk in de Mandarijn taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Verweerder heeft bij brief van 25 februari 2008 nog nadere stukken ingebracht. Eiser heeft hierop bij brief van 26 februari 2008 gereageerd.
Het onderzoek is voortgezet ter openbare zitting van 4 maart 2008. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn eerstgenoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft ter zitting het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Primair heeft verweerder het recht van eiser op rechtsbijstand door zijn eigen raadsman niet gerespecteerd. Dit recht is ook vastgelegd in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tijdens het strafrechtelijk voortraject heeft eisers gemachtigde eiser op het politiebureau bezocht en uitdrukkelijk verzocht geïnformeerd te worden indien eiser in vreemdelingenbewaring zou worden gesteld, zodat hij daarbij aanwezig kon zijn. Ook heeft eisers gemachtigde verzocht als voorkeursadvocaat bekend te worden gemaakt bij de piketcentrale. Dit is niet gebeurd en de piketadvocaat is ingeschakeld. Daarnaast is de inhoud van het proces-verbaal van gehoor ex artikel 59 van de Vw 2000 niet juist. Eiser heeft niet gezegd dat hij geen raadsman bij het gehoor wilde, maar heeft gevraagd naar zijn gemachtigde en verwezen naar diens visitekaartje. Eiser is door deze gang van zaken in zijn belangen geschaad, nu er veel tijd mee gemoeid is geweest alvorens de gemachtigde en eiser met elkaar in contact konden treden. Bij brief van 26 februari 2008 heeft eiser voorts gesteld dat niet wordt voldaan aan het verzoek van de rechtbank nadere inlichtingen te verschaffen, nu de vraag niet is beantwoord om welke reden gemachtigde nimmer is verwittigd omtrent de inbewaringstelling van eiser. Eiser mocht niet beschikken over het visitekaartje van zijn gemachtigde, maar hij heeft wel naar dit kaartje verwezen. Hem is medegedeeld dat de politie zelf wel een advocaat zou regelen, waartegen eiser zijn bezwaar kenbaar heeft gemaakt. De politie weigerde opnieuw contact op te nemen met eisers gemachtigde. Het is enkel aan de inspanningen van zijn gemachtigde te danken dat eiser zijn voorkeursadvocaat alsnog heeft kunnen spreken. Tijdens de vorige inbewaringstelling is eisers gemachtigde evenmin ingelicht, ondanks het uitdrukkelijke verzoek van eiser. Ook indien de mededeling van eiser aan de verbalisant opgevat had moeten worden als deed hij afstand van zijn recht op rechtsbijstand tijdens de inbewaringstelling, had zijn gemachtigde gewaarschuwd dienen te worden, gelet op diens mededeling van de dag ervoor aan de agente op het politiebureau. Alle pogingen van gemachtigde en eiser teneinde te zorgen dat rechtsbijstand kon worden verleend door de gemachtigde, zijn gefrustreerd.
Subsidiair stelt eiser dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Blijkens de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 juni 2007 (AWB 07/22679), is er op 6 juni 2006 een aanvraag voor een laissez passer (LP) ingediend bij de Chinese autoriteiten, waarnaar op 4 mei 2007 nog is gerappelleerd. Eiser gaat ervan uit dat de LP-aanvraag nog loopt.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De vrijheidsontnemende maatregel is rechtmatig opgelegd en duurt rechtmatig voort. Het proces-verbaal van gehoor ex artikel 59 vw 2000 is op ambtseed opgemaakt en verweerder ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de inhoud te twijfelen. Eiser heeft niet gezegd dat hij een raadsman aanwezig wenste bij het verhoor. Eiser is bovendien bekend met de gang van zaken, nu hij tweemaal eerder in bewaring is gesteld. Bij brief van 25 februari 2008 heeft verweerder bericht dat de verbalisant die het proces-verbaal van gehoor ex artikel 59 Vw 2000 van 13 februari 2008 heeft opgemaakt, heeft verklaard dat eiser er desgevraagd mee akkoord ging dat er geen raadsman bij het gehoor aanwezig zou zijn. Evenmin heeft eiser bij die gelegenheid gesteld dat hij een raadsman had en heeft hij een visitekaartje getoond. Ten slotte heeft de regievoerder desgevraagd verklaard dat het lopende onderzoek bij de Chinese autoriteiten na opheffing van de laatste bewaring is stopgezet en dat op 22 februari 2008 een nieuwe LP-aanvraag naar de LP-kamer is verzonden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Eiser heeft betoogd dat zijn recht op rechtsbijstand tijdens het gehoor ex artikel 59 Vw 2000, zoals is neergelegd in artikel 5.2, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), is geschonden. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Het proces-verbaal van het gehoor ex artikel 59 Vw 2000 van 13 februari 2008 (gedingstuk 10) vermeldt het volgende:
“Nadat ik de vreemdeling (…) medegedeeld had dat deze zich bij het verhoor van de inbewaringstelling kon doen bijstaan door een raadsman, verklaarde hij geen raadsman bij het verhoor te willen, maar wel rechtsbijstand gedurende de verdere procedure van bewaring wil, waarna ik de advocatenpiketdienst/piketadvocaat alsnog ingelicht heb”.
Uit de brief van verweerder van 25 februari 2008 blijkt dat de verbalisant het volgende heeft verklaard: ‘(..). Ik heb betrokkene expliciet gevraagd of hij het goed vond dat er geen raadsman bij het gehoor aanwezig was. Daar ging hij mee akkoord. Betrokkene vond het goed dat zijn advocaat later kwam (..)’. Naar inhoud en strekking komt deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank overeen met het gestelde in het voornoemde proces-verbaal, zodat niet gesteld kan worden dat het proces-verbaal onjuist is.
Nu het proces-verbaal van gehoor ex artikel 59 van de Vw 2000 op ambtseed is opgemaakt is de rechtbank van oordeel dat dient te worden uitgegaan van de juistheid ervan. Uit het voornoemde proces-verbaal van gehoor blijkt niet dat de naam van mr. Koevoets door eiser tijdens dat gehoor is genoemd en dat eiser heeft verzocht om de aanwezigheid van zijn voorkeursadvocaat bij het gehoor. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd kan evenmin worden opgemaakt dat eiser tijdens dat gehoor heeft verzocht om de aanwezigheid van zijn advocaat.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de stelling van eiser niet dat hem ten onrechte rechtsbijstand is onthouden tijdens het gehoor voorafgaande aan de oplegging van de bewaring.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet de naam van mr. Koevoets als eisers voorkeursadvocaat aan de piketcentrale door te geven. De rechtbank stelt vast dat de politie bekend was met het feit dat eiser mr. Koevoets als voorkeursadvocaat wenste. Het feit dat deze gegevens niet zijn doorgegeven aan de verbalisant die het verhoor ex artikel 59 Vw 2000 heeft gehouden en dat dus de naam van mr. Koevoets bij de melding aan de piketcentrale niet is vermeld acht de rechtbank onbehoorlijk jegens eiser. Dit kan echter niet leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel. Niet is komen vast te staan dat eiser tijdens het gehoor ex artikel 59 Vw 2000 heeft verzocht om zijn voorkeursadvocaat. Verweerder heeft de piketcentrale wel ingelicht over de inbewaringstelling van eiser. Hem is ook rechtsbijstand verleend door mr. G.E. Menick, die beroep heeft ingesteld tegen het opleggen van de maatregel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet gezegd kan worden dat eisers recht op rechtsbijstand is geschonden.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Eiser heeft niet bestreden dat hij geen rechtmatig verblijf hier te lande heeft. Eiser heeft evenmin bestreden dat het belang van de openbare orde de bewaring vordert.
Niet is gebleken dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt of dat een reëel perspectief op uitzetting ontbreekt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het eerdere onderzoek bij de Chinese autoriteiten is stopgezet nadat de voorgaande maatregel is opgeheven en op 22 februari 2008 een nieuwe LP-aanvraag naar de LP-kamer is verzonden. Verweerder dient vooralsnog in de gelegenheid te worden gesteld de uitkomst van deze hernieuwde aanvraag af te wachten.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, rechter, in tegenwoordigheid van M.E. Sjouke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2008.