Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/01929
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1984, van Kenyaanse nationaliteit, verblijvende in het Uitzetcentrum Schiphol te Oudemeer, eiser,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. van Lelyveld, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 10 januari 2008 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 15 januari 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 10 januari 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Op de asielaanvraag was ten tijde van de behandeling ter zitting nog niet beslist.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 24 januari 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Blaauw, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig M. Boesveldt, tolk in de Engelse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder heeft onjuist toepassing gegeven aan het beleid zoals is neergelegd in paragraaf C12/2.2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Verweerder heeft aan eiser meegedeeld dat de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 werd voortgezet gelet op de noodzaak tot het doen van nader onderzoek op grond van voornoemd beleid. Onder dit nader onderzoek kan echter niet worden begrepen onderzoek naar de identiteit en de asielmotieven zoals dat in het eerste respectievelijk nader gehoor plaatsvindt. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 8 januari 2008 (AWB 07/47405). In dit geval heeft verweerder gesteld dat hij aan eiser nadere vragen moest stellen, maar dat dit niet meer binnen de 48 procesuren van de Aanmeldcentrum (AC)-procedure zou lukken. Eiser is echter nog aanvullend gehoord binnen de 48 procesuren. Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat onder nader onderzoek evenmin kan worden begrepen het schrijven van het voornemen tot afwijzing, indien dat niet lukt binnen de 48 procesuren. Het beleid als neergelegd in paragraaf C12/2.2.1 van de Vc 2000 is niet bedoeld om de AC-procedure te kunnen verlengen. In dit geval heeft dan ook geen nader onderzoek plaatsgevonden als bedoeld in paragraaf C12/2.2.1 van de Vc 2000, waardoor de voortduring van de maatregel onrechtmatig is.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De oplegging en voortduring van de maatregel zijn rechtmatig. Er is sprake van een juiste belangenafweging. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 8 januari 2008 (AWB 07/47405) snijdt geen hout, nu het hier geen gelijk geval betreft. Verweerder meent dat inhoudelijke vragen nader onderzoek behelzen en dat indien nader onderzoek is geboden, tot voortzetting van de maatregel kan worden besloten. Bij de belangenafweging speelde in dit geval bovendien een rol dat op dat moment een voornemen bestond tot afwijzing van de asielaanvraag. Dit is thans niet anders.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
De rechtmatigheid van de oplegging van de maatregel is niet in geschil.
Zoals is neergelegd in paragraaf C12/2.2.1 van de Vc 2000 voert verweerder het beleid dat onder meer tot - voortzetting van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien ten aanzien van de asielzoeker zijn identiteit en nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten nader onderzoek of analyse noodzakelijk is, teneinde te bepalen of het asielverzoek dient te worden afgewezen. Op deze beleidsregel is de volgende toelichting gegeven.
“Hier wordt met name gedoeld op alle gevallen waarin de asielzoeker zijn identiteit of nationaliteit niet aannemelijk heeft kunnen maken, verder onderzoek hiernaar noodzakelijk is en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de situatie waarin documenten van de asielzoeker verder onderzocht dienen te worden op echtheid of authenticiteit, taalanalyse of onderzoek naar de gestelde leeftijd is geïndiceerd of ander herkomstonderzoek nodig wordt geacht.
Voorts zal oplegging of voortzetting van de maatregel plaatsvinden wanneer verder onderzoek naar het asielrelaas is geïndiceerd en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond. Ook hierbij kan onder meer gedacht worden aan onderzoek van documenten. Tevens kan dit aan de orde zijn wanneer de asielzoeker tijdelijk niet gehoord kan worden.
Indien het onderzoek niet binnen zes weken is afgerond, zal steeds een belangenafweging gemaakt worden omtrent de voortzetting van de maatregel. De maatregel zal in beginsel worden opgeheven, tenzij redenen, gelegen in de persoon van de asielzoeker of zijn gedragingen, dat indiceren. Met name moet daarbij worden gedacht aan de situatie dat de asielzoeker niet meewerkt aan de spoedige voortgang van het onderzoek.”
De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiser aldus dat verweerder onjuiste toepassing heeft gegeven aan diens beleid als is neergelegd in paragraaf C12/2.2.1 van de Vc 2000. De rechtbank volgt eiser hierin vooralsnog niet.
De bevoegdheid tot oplegging van de maatregel en voortzetting ervan is met de gehandhaafde toegangsweigering gegeven. Op dit moment staat niet vast dat de maatregel het doel waarvoor die gegeven is niet meer kan dienen. Het grensbeschermingsbelang is onverminderd aanwezig, zolang eiser niet is toegelaten of de toegang is verleend. Evenmin is gebleken dat eiser niet aan zijn vertrekplicht zal kunnen voldoen.
Het beleid omtrent de voortzetting van de maatregel noemt een aantal omstandigheden waarin verweerder de maatregel pleegt voor te zetten. De hiervoor genoemde beleidsregel bepaalt niet dat de maatregel ten behoeve van ieder nader onderzoek kan worden voortgezet. Het gaat om onderzoek of analyse die noodzakelijk is om te bepalen of het asielverzoek dient te worden afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze beperking zo worden gelezen, dat een (impliciet) voornemen tot afwijzing aanwezig dient te zijn, op het moment dat tot voortzetting wordt besloten en op ieder moment daarna, zolang als de maatregel wordt gehandhaafd. Verder dient dat onderzoek of die analyse ook daadwerkelijk te worden verricht, en moet dit noodzakelijk zijn om dat voornemen tot uitvoering te brengen. Gelet op het doel van de maatregel acht de rechtbank dit geen onredelijke beleidsbepaling.
Het argument dat aldus de AC-procedure kan worden opgerekt, doet hieraan niet af. De wettelijke bepalingen over en het beleid omtrent de AC-procedure verbieden de hier geciteerde beleidsbepaling niet. De AC-procedure is niet geschapen en ingericht om de tenuitvoerlegging van de onderhavige maatregel te beperken, maar om een spoedige afdoening van asielverzoeken tot stand te brengen. Dit volgt al uit het feit dat die procedure ook zonder toepassing van de maatregel wordt gevolgd. Die procedure stelt op verscheidene punten aanzienlijk kortere termijnen, die niet meer gelden indien de behandeling van het asielverzoek langer gaat duren onder handhaving van de maatregel, zoals in dit geval. Anders gezegd, verweerder behandelt de asielaanvraag niet meer volgens het AC-model als hij de maatregel met toepassing van deze beleidsregel voortzet. Er is dan geen sprake van oprekking van de AC-procedure. Van verweerder wordt wel verlangd dat hij de asielprocedure met voortvarendheid voortzet. Uit de toelichting op de beleidsregel volgt dat verweerder zich hiervoor een termijn van zes weken stelt.
De rechtbank acht het aannemelijk dat verweerder nader onderzoek geboden acht, gelet op de a-typische aard van het asielrelaas van eiser. Ook is thans voldoende aannemelijk dat een impliciet voornemen bestaat om de aanvraag af te wijzen. Verweerder heeft immers dit voornemen geuit, hetgeen de rechtbank niet onbegrijpelijk voorkomt. Hierbij is van belang dat eiser heeft verklaard gedurende verschillende periodes op verschillende plaatsen buiten zijn land van herkomst te hebben verbleven en dat zich in die landen verschillende problemen hebben voorgedaan. In de verklaringen van eiser lijkt de relatie tussen die problemen, zijn land van herkomst en de gronden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel, zwak.
De rechtbank merkt hierbij op dat het in beginsel slechts in beperkte mate mogelijk is om in deze fase van de procedure te toetsen of de noodzaak tot het doen van nader onderzoek zoals bedoeld in voornoemd beleid bestaat, en dus of overeenkomstig dat beleid de maatregel wordt voortgezet. Ook kan niet goed op voorhand worden getoetst of het onderzoek binnen zes weken zal zijn afgerond. Een dergelijke toets zal veelal eerst ten gronde mogelijk zijn nadat het onderzoek is verricht en zeker nadat verweerder een afwijzende beslissing op de asielaanvraag heeft genomen. Alsdan zal kunnen blijken dat de maatregel in strijd met het beleid is toegepast. De rechtbank kan dit beoordelen bij een volgend beroep tegen de maatregel. Zij kan aan het handelen van verweerder in strijd met dit beleid gevolgen verbinden, zoals opheffing van de maatregel en toekenning van schadevergoeding. Dit is slechts anders indien op voorhand reeds duidelijk is dat nader onderzoek op geen enkele wijze kan bijdragen aan de besluitvorming of het (impliciete) voornemen tot afwijzing niet bestaat of kan bestaan, dan wel dat dit onderzoek niet binnen de voorgenomen termijn kan worden afgerond. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is hiervan in dit geval geen sprake. De rechtbank ziet op dit moment dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder onjuist toepassing heeft gegeven aan diens beleid als neergelegd in paragraaf C12/2.2.1 van de Vc 2000.
De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 thans niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 31 januari 2008 door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.I. van Meel, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.