vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 299338 / HA ZA 07-3624
Vonnis in het bevoegdheidsincident van 5 maart 2008
[A.]
wonende te [woonplaats], Spanje,
opposant in conventie in de hoofdzaak,
eiser in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur mr. E. Grabandt,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTENTUS B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geopposeerde in conventie in de hoofdzaak,
gedaagde in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. A.H. Vermeulen.
Partijen zullen hierna [A.] en Contentus genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding van 22 maart 2007, met producties;
- het verstekvonnis van 1 augustus 2007;
- het exploot van aanzegging verzet en dagvaarding van 12 november 2007, met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident ontbreken rechtsmacht Nederlandse rechter, met producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Vordering en grondslag in de hoofdzaak
2.1. Contentus heeft in de verstekprocedure - zakelijk weergegeven - gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. primair voor recht zal verklaren dat de overeenkomst over het voorkeursrecht van koop en de overeenkomst met betrekking tot de bouwbegeleiding geëindigd c.q. ontbonden zijn, subsidiair, de genoemde overeenkomsten zal ontbinden;
2. [A.] zal verbieden Alivio te betreden;
3. [A.] zal veroordelen om Contentus ongehinderd toegang te verlenen tot Alivio en Contentus in de gelegenheid te stellen om Alivio en alle voorzieningen ongehinderd en optimaal te gebruiken;
4. [A.] zal veroordelen om rekening en verantwoording af te leggen jegens Contentus;
5. [A.] zal veroordelen in de proceskosten;
6. [A.] zal veroordelen tot betaling van wettelijke rente over de proceskosten;
7. [A.] zal veroordelen tot betaling van nakosten.
2.2. Ter onderbouwing van haar vorderingen heeft Contentus - kort gezegd - gesteld dat [A.] een Nederlandse ondernemer is met wie zij op 6 juli 2004 een overeenkomst heeft gesloten tot het aansturen van een verbouwing van een voormalig restaurant in [plaats], Spanje, waarbij Contentus als financier optrad. Op 1 juli 2004 hadden partijen reeds een (toekomstige) huurovereenkomst gesloten waarin is opgenomen dat [A.] het complex zou huren vanaf het moment van oplevering. Tevens is in deze overeenkomst een voorkeursrecht van koop van het uiteindelijke project opgenomen ten gunste van [A.]. Volgens Contentus heeft [A.] onder meer bij mail van 13 juli 2006 afgezien van de toekomstige huur en van de overeenkomst met betrekking tot het voorkeursrecht, en heeft hij bij mail van 27 januari 2007 de bouwbegeleidingsovereenkomst opgezegd. Contentus heeft met dit alles ingestemd. Vanwege het einde van de bouwbegeleidingsovereenkomst dient [A.] Alivio niet meer te betreden. Voorts heeft [A.] volgens Contentus grote bedragen van de bankrekening van Contentus onttrokken zonder rekening en verantwoording af te leggen, zodat zij subsidiair de bouwbegeleidingsovereenkomst op grond van wanprestatie wenst te ontbinden, waarmee ook het voorkeursrecht van koop tot een einde komt.
2.3. Bij het verstekvonnis van 1 augustus 2007 is de primaire vordering genoemd onder 2.1. 1. toegewezen met dien verstande dat de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring dienaangaande is afgewezen. De vorderingen genoemd onder 2.1. 2. tot en met 2.1. 6. zijn toegewezen, waarbij de proceskosten aan de zijde van Contentus zijn begroot op EUR 773,85, vermeerderd met de kosten van de advertentie in het AD Haagsche Courant van 24 mei 2007. De vordering genoemd onder 2.1. 7. is afgewezen.
2.4. [A.] vordert in het verzet - samengevat weergegeven - dat hij wordt ontheven van de veroordeling in het verstekvonnis, met veroordeling van Contentus in de kosten van de procedure. In reconventie vordert [A.], onder de voorwaarde dat zijn incidentele beroep op onbevoegdheid van onderhavige rechtbank wordt afgewezen, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Contentus zal veroordelen tot betaling van € 3.000,- per maand vanaf 1 december 2006 tot aan de dag van oplevering van Alivio, vermeerderd met rente en tot nakoming van het voorkeursrecht van koop onder opschortende voorwaarde, met verbeurte van een boete indien Contentus in gebreke blijft met de nakoming van het vonnis, vermeerderd met kosten.
3. De beoordeling in de hoofdzaak en in het incident
3.1. Het verzet moet worden geacht tijdig te zijn gedaan. [A.] heeft - onweersproken - gesteld dat hij voor het eerst op 16 oktober 2007 met voornoemd verstekvonnis bekend is geworden. Op basis van artikel 143 lid 2 Rv diende [A.] binnen acht weken na bekend worden met het vonnis verzet te doen, nu hij geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland heeft. Het exploot van aanzegging verzet en dagvaarding is binnen deze termijn uitgebracht.
3.2. [A.] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Hij stelt daartoe dat hij woonachtig is in Spanje, zodat de Spaanse rechter bevoegd is op basis van artikel 2 van de Europese bevoegdheids- en executieverordening (hierna : EEX-verordening). Ook overigens komt de Spaanse rechter rechtsmacht toe, nu de bouwbegeleidingsovereenkomst in Spanje is en moest worden uitgevoerd (artikel 5 lid 1 onder a EEX-verordening) en de Spaanse rechter met betrekking tot de huurovereenkomst exclusief bevoegd is op grond van artikel 22 EEX-verordening, aldus [A.].
3.3. Contentus voert gemotiveerd verweer.
3.4. De rechtbank constateert dat de EEX-verordening materieel toepasselijk is op grond van de preambule en artikel 1 van deze verordening. De rechtbank stelt voorop dat op grond van de hoofdregel in artikel 2 lid 1 EEX-verordening [A.] (als opposant in de verzetzaak) in beginsel voor het gerecht van zijn woonplaats opgeroepen dient te worden. Nu [A.] stelt dat zijn woonplaats in Spanje is gelegen en Contentus dit betwist, dient de vraag óf [A.] woonachtig is in Spanje op basis van artikel 59 lid 2 EEX-verordening naar Spaans recht te worden beantwoord. Geen van partijen heeft zich uitgelaten over de Spaanse wetgeving op het gebied van woonplaatsbepaling. Nu de rechtbank op grond van de alternatieve bevoegdheidsbepalingen reeds uitkomt op bevoegdheid van de Spaanse rechter, gaat de rechtbank voorbij aan de woonplaatsdiscussie.
3.5. De rechtbank passeert het verweer van Contentus dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van artikel 109 Rv omdat van [A.] geen woon-/verblijfplaats in of buiten Nederland bekend is. De rechtbank begrijpt dat Contentus met deze redenering een beroep doet op artikel 4 lid 1 EEX-verordening waarin de verwijzingsregel is opgenomen voor het geval een verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat. Daarvan is in het geval van [A.] geen sprake. Vaststaat dat [A.] zijn woon-/verblijfplaats óf in Spanje óf in Nederland heeft en beide landen zijn lidstaat van de EU, zodat artikel 5 en volgende EEX-verordening van toepassing kunnen zijn.
3.6. De rechtbank passeert tevens het verweer van Contentus dat de Haagse rechtbank bevoegd is daar sprake is van een forumkeuze zoals bedoeld in artikel 23 lid 1 EEX-verordening. In 23 lid 1 EEX-verordening wordt aangegeven onder welke omstandigheden een geldige forumkeuze tot stand komt. Dat is het geval indien de forumkeuze bij overeenkomst is gesloten, hetgeen wil zeggen dat er in ieder geval sprake moet zijn van wilsovereenstemming tussen partijen. Een dergelijke wilsovereenstemming is niet aan de orde, nu Contentus de forumkeuze slechts ophangt aan het feit dat alle communicatie in het Nederlands is geweest en en alle overeenkomsten in het Nederlands zijn opgesteld.
3.7. Contentus heeft in de hoofdzaak een aantal vorderingen aanhangig gemaakt. Met betrekking tot al deze vorderingen dient in beginsel apart beoordeeld te worden welke rechter rechtsmacht toekomt.
3.8. De rechtbank stelt voorop dat voor de vordering genoemd onder 2.1. 1. voor zover deze is gegrond op ontbinding van de overeenkomst over het voorkeursrecht, de alternatieve bevoegdheid gevonden moet worden aan de hand van artikel 5 lid 1 EEX-verordening. Daarbij merkt de rechtbank op dat artikel 22 lid 1 EEX-verordening niet van toepassing is nu een voorkeursrecht een persoonlijk recht is en geen zakelijk recht op een onroerend goed in de zin van artikel 22 lid 1 EEX-verordening (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie EG (hierna: HvJ EG) van 9 juni 1994, NJ 1994, 649, Lieber / Göbel).
De overeenkomst met betrekking tot het voorkeursrecht van koop van het project valt niet onder de definitie van “koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken” en betreft evenmin een overeenkomst “voor de verstrekking van diensten”, zodat artikel 5 lid 1 onder b EEX-verordening niet van toepassing is, maar het alternatieve forum gezocht moet worden aan de hand van artikel 5 lid 1 onder a EEX-verordening. Dat betekent dat het gerecht bevoegd is van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De verbintenis die bij uitoefening van het voorkeursrecht (te weten aankoop door [A.]) aan de eis ten grondslag ligt, is levering van de onroerende zaak. De levering dient in Spanje te geschieden, waarmee de Spaanse rechter bevoegd is.
3.9. Voor de onder 2.1. 1. genoemde vordering voor zover deze is gegrond op ontbinding van de bouwbegeleidingsovereenkomst, dient het alternatieve forum eveneens te worden bepaald aan de hand van artikel 5 lid 1 EEX-verordening. Nu het een overeenkomst betreft tot het verstrekken van diensten, moet voor de bevoegdheid artikel 5 lid 1 onder b EEX-verordening worden geraadpleegd, waarin is geregeld dat de plaats van uitvoering van de desbetreffende verbintenis, de plaats is in een lidstaat waar de diensten verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. De begeleiding van de bouw is in Spanje geschied, zodat ook met betrekking tot deze vordering de Spaanse rechter bevoegd is.
3.10. De vorderingen genoemd onder 2.1. 2. en 2.1. 3. betreffen verbintenissen om niet te doen die voortvloeien uit het geschil met betrekking tot de bouwbegeleidings-overeenkomst. Nu bij de toepassing van artikel 5 lid 1 onder b EEX-verordening concentratie van geschillen plaatsvindt, betekent dat dat de Spaanse rechter ook voor deze vorderingen rechtsmacht toekomt.
3.11. Aan de vordering genoemd onder 2.1. 4. ligt een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de bouwbegeleidingsovereenkomst ten grondslag, zodat met verwijzing naar r.o. 3.10. de Spaanse rechter bevoegd is. Daarmee passeert de rechtbank het verweer van Contentus dat deze vordering gegrond is op onrechtmatige daad die valt buiten de contractuele verhouding over de bouwbegeleiding (waarmee volgens Contentus de Nederlandse rechter bevoegd zou zijn). Tussen partijen staat niet ter discussie dat [A.] in beginsel gerechtigd was bedragen van de rekening van Contentus ten behoeve van de bouw van het project aan te wenden. Het afleggen van rekening en verantwoording over deze aangewende bedragen, valt derhalve binnen de context van de contractuele relatie van partijen.
3.12. Ook ten aanzien van de vorderingen genoemd onder 2.1. 5. tot en met 2.1. 7. komt de Spaanse rechter rechtsmacht toe. Voor zover deze vorderingen betrekking hebben op de ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot het voorkeursrecht, oordeelt de rechtbank dat deze vorderingen bijzaken - althans daaraan niet gelijkwaardige zaken - betreffen, die voor wat betreft de bevoegdheid de hoofdverbintenis volgen (vergelijk het arrest van het HvJ EG 15 januari 1987, NJ 1988, 413, Shenavai / Kreischer). Voor zover deze vorderingen betrekking hebben op de ontbinding van de bouwbegeleidingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende geschillen, komt de Spaanse rechter vanwege de in r.o. 3.10. genoemde concentratie van geschillen rechtsmacht toe.
3.13. Het voorgaande betekent dat de rechtbank ’s Gravenhage zich in de hoofdzaak in conventie onbevoegd dient te verklaren. De vordering in het incident zal worden toegewezen.
3.14. Nu de rechtbank niet bevoegd is van de vordering in conventie in de hoofdzaak kennis te nemen, gaat de voorwaarde voor de reconventionele vordering niet in vervulling, zodat die niet is ingesteld en geen behandeling en beslissing behoeft.
3.15. Contentus zal in de hoofdzaak en in het incident als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, waaronder ook begrepen de kosten van de verzetdagvaarding. Contentus heeft immers niet weersproken dat zij op de hoogte was van de werkelijke verblijfplaats van [A.] in Spanje. Desondanks heeft Contentus [A.] doen dagvaarden als zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland. Aldus heeft zij niet overeenkomstig de artikelen 55 en 56 Rv gehandeld. De daaruit voortvloeiende nietigheid is weliswaar op de voet van artikel 122 Rv gedekt, maar de rechtbank ziet in één en ander aanleiding artikel 141 Rv buiten toepassing te laten.
4. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak en in het incident
4.1. vernietigt het door deze rechtbank op 1 augustus 2007 onder rolnummer 290378 / HA ZA 07-2050 bij verstek uitgesproken vonnis tussen partijen;
4.2. verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
4.3. veroordeelt Contentus in de proceskosten, aan de zijde van [A.] tot op heden begroot op EUR 335,31 aan griffierecht en op EUR 452,- aan procureurssalaris,
4.4. verklaart de veroordeling onder 4.3. uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Weiss en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2008 in tegenwoordigheid van de griffier