ECLI:NL:RBSGR:2008:BC6901

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4645 BESLU G en AWB 07/4980 BESLU G
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanwijzing Marine Vliegkamp Valkenburg als gemeentelijk monument

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de afwijzing van het verzoek om het Marine Vliegkamp Valkenburg (MVV) te Katwijk aan te wijzen als gemeentelijk beschermd monument. Eiser sub 1, het bestuur van de Stichting Leefbaar Katwijk, en eiser sub 2, het Cuypersgenootschap, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, die het verzoek tot aanwijzing hebben afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was, omdat de belangen die door verweerder zijn aangevoerd niet opwegen tegen de monumentale waarde van het MVV. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de noodzaak van bescherming van het MVV tegen sloop en andere wijzigingen, en heeft geconcludeerd dat de door verweerder aangevoerde argumenten niet voldoende zijn om de gevraagde aanwijzing te weigeren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de monumentale waarde van het MVV in de belangenafweging moet worden meegenomen. Tevens is bepaald dat de gemeente Katwijk het griffierecht aan de eisers moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 februari 2008.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/4645 BESLU G en AWB 07/4980 BESLU G
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
1. Het bestuur van de Stichting Leefbaar Katwijk, gevestigd te Katwijk aan Zee, eiser sub 1,
2. Het bestuur van de Vereniging tot behoud van negentiende- en twintigste-eeuws cultuurgoed in Nederland, het Cuypersgenootschap, gevestigd te Ohé en Laak, eiser sub 2,
en
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, verweerder.
Derde partijen:
- het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland, (gedeeltelijk) eigenaar, derde-belanghebbende,
- het ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu (MvVROM), (gedeeltelijk) eigenaar, derde-belanghebbende,
- Staatsbosbeheer, (gedeeltelijk) eigenaar, derde-belanghebbende.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 4 januari 2007 heeft verweerder het verzoek van eiser sub 1 van 25 januari 2005 om het Marine Vliegkamp Valkenburg te Katwijk (hierna aangeduid als MVV) aan te wijzen als gemeentelijk monument afgewezen.
Bij besluit van 30 mei 2007, verzonden op 5 juni 2007, heeft verweerder, in afwijking van het advies van de onafhankelijke adviescommissie voor de behandeling van bezwaarschriften van 17 november 2006, het hiertegen door eiser sub 1 en het door eiser sub 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser sub 1 bij brief van 25 juni 2007, ingekomen bij de rechtbank op 27 juni 2007, beroep ingesteld (zaaknummer AWB 07/4645 BESLU G).
Eiser sub 2 heeft tegen dit besluit bij brief van 10 juli 2007, ingekomen bij de rechtbank op 11 juli 2007, beroep ingesteld (zaaknummer AWB 07/4980 BESLU G).
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en heeft in beide zaken hetzelfde verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn op 30 januari 2008 ter zitting behandeld.
Namens eiser sub 1 is verschenen [A], voorzitter van het bestuur. Namens eiser sub 2 is verschenen [B], secretaris.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C], bijgestaan door mr. J.A.M.A. Sluysmans, advocaat te Den Haag.
Namens het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland zijn verschenen drs. [D] en mr. [E].
Namens het MvVROM trad het Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf van het Rijk op, vertegenwoordigd door drs. [F].
Motivering
Het MVV is tussen 1940 en 1945 gebouwd door de Duitse bezetter. Om het vliegkamp vanuit de lucht onherkenbaar te maken is het vliegkamp grotendeels als lintbebouwing aan weerszijden van de Wassenaarseweg te Katwijk gebouwd als was het een plattelandsdorp.
Het MVV bestaat uit tientallen verschillende objecten. Een aantal van deze objecten is in het duingebied gelegen waarvan Staatsbosbeheer (Sbb) eigenaar is. De 18 objecten die aan de zeezijde van de Wassenaarseweg zijn gelegen, behoren, evenals de gronden waarop zij zijn gebouwd, in eigendom toe aan het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland (DZH). De 18 objecten die aan de landzijde van de Wassenaarseweg zijn gelegen, waren ten tijde van het bestreden besluit, evenals de gronden waarop zij zijn gebouwd, eigendom van het Ministerie van Defensie (MvD). Deze 18 objecten zijn inmiddels overgedragen het MvVROM. Deze drie eigenaren zijn gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 mei 2006 (JB 2006, 212) aan te merken als derde-belanghebbenden.
Naast het onderhavige verzoek tot aanwijzing van het MVV als gemeentelijk monument lopen er nog procedures tegen de afwijzingen van de verzoeken tot het aanwijzen van het MVV als rijks- of provinciaal monument. Gedurende deze procedures geniet het MVV voorbescherming op grond van artikel 5, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 en op grond van artikel 8, eerste lid, van de Monumentenverordening Zuid-Holland.
Ten tijde van het bestreden besluit gold de Monumentenverordening van de gemeente Katwijk (hierna: de verordening) die op 30 november 2006 is vastgesteld.
In artikel 1, aanhef en onder a, van de verordening is opgenomen dat onder een monument wordt verstaan, onder sub 1, een zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde en, onder sub 2, een terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder sub 1.
Ingevolge artikel 2 van de verordening wordt bij toepassing van deze verordening rekening gehouden met het gebruik van het monument.
Op grond van artikel 3 van de verordening kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
Ingevolge artikel 11 van de verordening is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:
a. een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
De rechtbank stelt voorop dat de aanwijzing als beschermd monument berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder, wat impliceert dat aan de rechtbank slechts ter beoordeling staat of verweerder na afweging van de in aanmerking komende belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en of verweerder daarbij niet heeft gehandeld in strijd met het geschreven of ongeschreven recht.
Zoals verweerder heeft erkend gaat het, gelet op de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2000 (LJN AA9402), in de aanwijzingsfase primair om de - in het onderhavige geval niet ter discussie staande - monumentale waarde van het object die aanleiding kan zijn tot de aanwijzing als gemeentelijk beschermd monument. Verweerder dient op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb echter in zijn belangenafweging ook de andere rechtstreeks bij zijn besluit betrokken belangen te betrekken, hetgeen eveneens naar voren komt in de uitspraak van de ABRvS van 27 september 1984 (AB 1985, 238).
Verweerder volgt het oordeel van de gemeentelijke Monumentencommissie dat het MVV monumentwaardig is maar heeft in zijn bestreden besluit twee andere belangen doorslaggevend geacht en op grond daarvan het verzoek tot aanwijzing afgewezen.
Het betoog van eisers komt er in de kern op neer dat zij deze belangenafweging onredelijk en het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd vinden.
In de eerste plaats heeft verweerder betekenis toegekend aan het feit dat de eigenaren, met name het DZH, tegen aanwijzing van het MVV als monument zijn. Het DZH voorziet problemen bij de herbestemming van zijn deel van het MVV als gevolg van de aanwijzing van dit gebied als waterwingebied. Verweerder is van mening dat het moeizaam zal zijn om het gebied waarvan het DZH eigenaar is te ontwikkelen, indien verweerder in weerwil van het DZH positief beslist op het verzoek tot aanwijzing.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit belang van verweerder bij de vraag of een object als gemeentelijk monument dient te worden aangewezen, geen rol mag spelen. Dit is immers geen rechtstreeks bij het besluit betrokken belang.
Verweerder heeft in dit kader voorts betoogd dat het MVV meer gebaat is bij afspraken waarmee de eigenaren instemmen. Mede vanuit deze visie is de gemeente Katwijk tot een intentieovereenkomst met het DZH en de provincie Zuid-Holland gekomen, waarin partijen hebben afgesproken om tot een gezamenlijke visie te komen die recht doet aan alle belangen die in dit gebied spelen.
Dit kan echter naar het oordeel van de rechtbank geen argument zijn om van aanwijzing van het (gehele) MVV als gemeentelijk monument af te zien. Voorop staat immers dat het MVV gebaat is bij langdurige bescherming tegen lichtvaardige sloop, verbouwing en andere wijzigingen, terwijl de nu vastgelegde privaatrechtelijke bescherming slechts voor een gedeelte van het MVV geldt en op 9 oktober 2009 afloopt. Dat gedurende de bezwaar- en beroepsprocedures op provinciaal- en rijksniveau het MVV op grond van de Monumentenverordening Zuid-Holland en de Monumentenwet voorbescherming geniet, doet hieraan niets af nu deze voorbescherming vervalt zodra aan deze procedures een einde is gekomen.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat het belang van het DZH zich in belangrijke mate verzet tegen een aanwijzing van het MVV als gemeentelijk monument.
Noch uit de gedingstukken, noch uit de toelichting ter zitting is immers gebleken dat zo'n aanwijzing concrete, haalbare en voor directe uitvoering gereed zijnde plannen van het DZH doorkruist. De wens van het DZH om dit gebied voor natuur en recreatie te gebruiken, is hiervoor onvoldoende. De rechtbank verwijst hierbij naar uitspraken van de ABRvS van 13 augustus 1985 (AB 1986, 344) en van 23 december 1986 (AB 1987, 516), en naar de, door de ABRvS bevestigde, uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 oktober 1998 (LJN ZF0710).
Evenmin is gebleken dat een besluit tot aanwijzing er aan in de weg staat dat de betreffende objecten door het DZH in gebruik kunnen worden genomen. Vast staat immers dat de objecten sinds hun oprichting op het waterwingebied van het DZH staan en tot enkele jaren terug in gebruik zijn geweest bij het MvD. Ingevolge artikel 11 van de verordening kan voor een beschermd monument bovendien bij verweerder een sloop- dan wel bouwvergunning worden aangevraagd. Aanwijzing als gemeentelijk monument betekent derhalve niet dat eventueel in de toekomst door het DZH gewenste veranderingen of sloop niet meer mogelijk zijn. Met name in zo'n vergunningsprocedure spelen de mogelijkheden tot herbestemming van het MVV een rol. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de ABRvS van 18 augustus 2004 (LJN AQ7005), van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 1999 (JB 1999, 235) en van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 september 2007 (Awb 06/4363 BESLU).
De opmerking van het DZH dat de objecten in slechte staat van onderhoud verkeren, kan dit oordeel, gelet op de uitspraak van de ABRvS van 26 januari 2005 (LJN AS3900) niet anders maken.
In de tweede plaats heeft verweerder laten meewegen dat de gemeente het gebied aan de landzijde van de Wassenaarseweg wenst te ontwikkelen ongehinderd door een status van het MVV als gemeentelijk monument.
De rechtbank stelt voorop dat dit enkel betrekking heeft op het deel van het MVV dat in eigendom is bij het MvVROM.
Uit de gedingstukken blijkt dat er plannen zijn om in de buurt van het oude vliegveld Valkenburg vierduizend nieuwe woningen te bouwen. Ter zitting is gebleken dat deze nieuwbouwplannen geen betrekking hebben op gronden waarop het MVV is gelegen en dat verweerder de grond van het MVV die aan de landzijde van de Wassenaarseweg is gelegen in de toekomst mogelijk wil bestemmen voor groenvoorzieningen. Hiervoor was ten tijde van het bestreden besluit nog geen nieuw (ontwerp)bestemmingsplan vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder dan ook niet staande kan houden dat een aanwijzing als gemeentelijk monument de realisering van nieuwbouwplannen en groenvoorzieningen in de weg staat. De rechtbank herhaalt hierbij dat plaatsing op de monumentenlijst niet betekent dat eventueel in de toekomst gewenste veranderingen of sloop niet meer mogelijk zijn.
Ten slotte is de rechtbank met eisers van oordeel dat de twee voor verweerder doorslaggevende argumenten om niet over te gaan tot aanwijzing van het MVV als gemeentelijk monument op gespannen voet staan met het eveneens door verweerder verdedigde standpunt dat het MVV aangewezen dient te worden als provinciaal-, of rijksmonument.
Verweerder heeft deze tweeslachtige houding verklaard vanuit het feit dat aanwijzing als gemeentelijk monument de nog lopende procedure om het MVV aangewezen te krijgen als provinciaal monument ongewenst zou doorkruisen, gelet op artikel 4, achtste lid, van de Monumentenverordening Zuid-Holland. Dit geldt niet voor de procedure die loopt op rijksniveau.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het belang van bescherming en instandhouding van monumenten voorop te staan, en niet zozeer de taakverdeling tussen de drie overheidsniveau's.
Afgezien daarvan is in artikel 9, tweede lid, van de verordening bepaald dat een aanwijzing als gemeentelijk monument wordt geacht te zijn ingetrokken, indien het monument op een later tijdstip als (provinciaal- of) rijksmonument wordt aangewezen.
De rechtbank komt tot de slotsom dat niet kan worden staande gehouden dat de door verweerder gehanteerde belangen zich tegen de gevraagde aanwijzing als gemeentelijk beschermd monument verzetten.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het beroep gegrond is omdat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering, zulks in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing op de bezwaarschriften van eisers te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal voor dit nieuwe besluit een termijn stellen.
Ter voorkoming van verdere geschillen overweegt de rechtbank dat in een nieuw te nemen besluit evenmin een rol kan spelen dat de gemeente Katwijk inmiddels met het DZH is overeengekomen dat verweerder tussen 9 oktober 2007 en 9 oktober 2009 niet tot aanwijzing van het MVV als gemeentelijk monument zal over gaan. Een privaatrechtelijke overeenkomst met een dergelijke inhoud past naar het oordeel van de rechtbank niet binnen het publiekrechtelijke systeem van monumentenbescherming. Binnen dit systeem, dat uitsluitend strekt ter bescherming van zaken vanwege hun schoonheid, wetenschappelijke en/of (cultuur)historische waarde, dient immers de door verweerder te maken afweging van alle rechtstreeks betrokken belangen te leiden tot het besluit om al dan niet tot aanwijzing van een zaak of terrein als gemeentelijk monument over te gaan. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de ABRvS van 1 september 1992 (AB 1993, 400)
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed. Omdat niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eisers, zal een proceskostenveroordeling achterwege blijven.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen 6 weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de gemeente Katwijk aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten ieder € 285,-, vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Margaretha.