RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925954-07
's-Gravenhage, 22 februari 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden te Zoetermeer.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 februari 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Y.W.G. Verschuren, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Y.H.M. de Groot heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vorderingen wijziging telastlegging, gemerkt A1 en A2.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw vrijspraak van het onder 1 telastgelegde feit bepleit. Zij heeft hiertoe gesteld primair dat verdachte de fiets niet van het viaduct af heeft laten vallen en. subsidiair dat verdachte de fiets niet met opzet van het viaduct af heeft laten vallen.
Ten aanzien van het primaire verweer overweegt de rechtbank het volgende. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven zich niet meer te herinneren of hij daadwerkelijk een fiets over het viaduct heeft laten vallen, aangezien hij onder invloed was van alcohol die avond. Daarnaast stelt de raadsvrouw dat het voor verdachte überhaupt niet mogelijk is geweest om zijn fiets van het viaduct af te laten vallen, omdat het hek er omheen te hoog zou zijn. De foto's in het dossier van het betreffende viaduct laten echter zien dat het aanwezige hek geen belemmering kan hebben gevormd om er een fiets vanaf te laten vallen. De bekennende en gedetailleerde verklaringen die verdachte ten overstaan van de politie heeft afgelegd, tezamen met de melding van [A] dat er een fiets vanaf het viaduct op de snelweg was gevallen -, maken voorts dat de rechtbank geen aanleiding ziet om de eerdere verklaringen van verdachte, waarin hij bekent een fiets van het viaduct te hebben laten vallen, in twijfel te trekken. Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de fiets van het viaduct af heeft laten vallen.
Ten aanzien van het subsidiaire verweer heeft de raadsvrouw namens verdachte aangevoerd dat er geen aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel omdat, gelet op het geringe verkeer op de weg, de kans klein was dat de vallende fiets een auto zou raken.
Dit verweer ziet eraan voorbij dat het zwaar lichamelijk letsel ook kan worden veroorzaakt nadat de fiets op het wegdek is gevallen, doordat een automobilist een plotselinge (uitwijk)manoeuvre maakt en daarbij in botsing raakt met medeweggebruikers dan wel de vangrail. De kans dat een dergelijk verkeersongeval zich voordoet en zwaar lichamelijk letsel tengevolge heeft, is naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk te achten. De fiets lag immers op een snelweg en het was op dat moment bovendien donker waardoor de fiets op afstand moeilijk zichtbaar moet zijn geweest.
De gedraging van verdachte kan naar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de kans op zwaar lichamelijk letsel welbewust heeft aanvaard. Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat er geen enkele aanleiding bestond voor het laten vallen van de fiets op de snelweg.
Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat de verweren zoals door de raadsvrouw namens verdachte gevoerd, niet kunnen leiden tot vrijspraak van het onder 1 subsidiair telastgelegde feit en dat verdachte schuldig is aan hetgeen hem onder 1 subsidiair en 2 is telastgelegd.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de gewijzigde dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte treft het verwijt dat hij op 28 oktober 2007 opzettelijk een fiets vanaf een fietsbrug over de snelweg A4, op die A4 heeft laten vallen, vlak voordat er een automobilist onder het viaduct door reed. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de automobilist zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Verdachte treft daarnaast het verwijt dat hij de fiets die hij van het viaduct af had laten vallen, enige momenten daarvoor had gestolen. Dat de automobilist ongedeerd is gebleven en er geen ongelukken zijn gebeurd, is een toevallige, gelukkige omstandigheid en is niet te danken aan enige gedraging van verdachte. De ernstige gevaarzetting van het handelen van verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, is evident. Hij heeft voor angst en schrik gezorgd bij de automobilist die op dat moment op de snelweg reed en bij de overige weggebruikers die de fiets op de snelweg hebben aangetroffen terwijl zij daar reden. Verdachte heeft voorts geen enkel inzicht betoond in de ernst van de hem verweten gedragingen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitieel Documentatie d.d. 17 januari 2008 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 28 oktober 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 30 oktober 2007,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. P.A.M. Hoek, voorzitter,
E.J. van As en M.E. Honée, rechters,
in tegenwoordigheid van E.M.M. Schölvinck, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2008.