2. Eiser heeft - zakelijk weergegeven – het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd. Eiser is in de war en maakt een depressieve indruk. Daarom was het niet mogelijk het voornemen te bespreken. Volstaan wordt derhalve met een voorlopige zienswijze. Eiser is doorverwezen naar hulpverlening en is in afwachting van medische gegevens. Een advies van het BMA is noodzakelijk. Ter onderbouwing daarvan worden zo spoedig mogelijk medische gegevens toegezonden.
De identiteit van eiser wordt niet betwist. De verklaringen over de reisroute zijn voldoende gedetailleerd, voor zover eiser hierover in staat was te verklaren, nu hij deels achter in een vrachtwagen verbleven heeft en de omgeving niet kende. Zijn bereidheid tot medewerking blijkt ook uit de documenten die hij heeft overgelegd. Verweerder heeft geen rekening gehouden met de gezondheids- en gemoedstoestand van eiser, die tijdens de reis een zoon heeft moeten achterlaten. Ook in dit verband verwijst eiser naar de door hem overgelegde documenten van de KDPI. Eiser betwist dat de in Irak ondervonden problemen in het vluchtelingenkamp niet tot vergunningverlening kan leiden nu uit het relaas naar voren komt dat eiser in Irak geen bescherming kon krijgen tegen de Iraanse autoriteiten. Er is niet gebleken van een zorgvuldige belangenafweging op dit punt.
Verweerder legt eenzijdig nadruk op informatie die eiser niet kon verstrekken, zonder oog te hebben voor de daartoe aangevoerde redenen.
Nu verweerder in de beschikking stelt dat niet zozeer is getwijfeld aan het lidmaatschap van de KDPI maar aan de datum waarop eiser lid is geworden en de als gevolg daarvan ondervonden problemen, kan niet meer volgehouden worden dat het relaas ongeloofwaardig is. Eiser begrijpt dat er verwarring is ontstaan over wanneer eiser lid is geworden, maar de term lidmaatschap is geen eenduidig begrip en betekent in Iran iets anders dan in Irak. In dit verband is van belang dat het eerste nader gehoor niet heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de in artikel 3.111 van het Vreemdelingenbesluit 2000 genoemde rusttermijn. Eiser verwijst in dit verband voorts naar hetgeen blijkt uit de documenten betreffende de KDPI waarvan verweerder de authenticiteit niet betwist. Voor wat betreft het tijdstip waarop eiser naar Irak is gegaan, erkent eiser dat zijn psychische toestand mogelijk tot verwarring geleid heeft, echter verweerder heeft onvoldoende oog voor de taalproblemen. Er is telkens een tolk Koerdisch-Sorani gebruikt uit Irak. Die kennen enkel de westerse jaartelling. Deze tolken kunnen veelal Iraanse data niet omrekenen. Eiser heeft niet als zodanig de in het eerste gehoor genoemde datum van vertrek naar Irak genoemd, hij heeft slechts de Iraanse jaartelling gebruikt terwijl uit bladzijde 5 van dat gehoor blijkt dat de tolk deze data niet kan omzetten. Dat eiser in het eerste nader gehoor de eerste maand van 1381 noemde, verklaart eiser uit verwardheid. Uit de partij-documenten blijkt dat het nieuwjaar 1380 is geweest. Ook wat betreft de vraag of en wanneer zijn gezin is aangekomen in Irak erkent eiser verwarring te hebben veroorzaakt. Volgens eiser is zijn gezin meegereisd, na enkele dagen teruggereisd vanwege eisers vele bezittingen en uiteindelijk weer naar Iran gereisd. De gemachtigde is bij een bespreking op 18 september 2007 opgevallen dat eiser onder het begrip “gescheiden raken”, echtscheiding verstaat en niet het feitelijk niet bij elkaar zijn, van welke laatste verklaring verweerder is uitgegaan. Deze verwarring is onvoldoende om het relaas onaannemelijk te achten, onder andere omdat van een goede nabespreking van het eerste gehoor geen sprake was. Dat bepaalde verklaringen niet uit de eerste hand zijn maakt niet dat daaraan geen waarde gehecht kan worden, zo blijkt uit een intrekkingsmemo van verweerder van 17 februari 2005. Uit algemene bron is bekend dat de Iraanse autoriteiten politieke oppositiegroepen in Irak nauwlettend in de gaten houden, zo blijkt uit het ambtsbericht Irak van oktober 2002. Aannemelijk is dus dat zij wel van eisers activiteiten op de hoogte zijn.
Verweerder is ten onrechte voorbij gegaan aan de medische en psychische klachten van eiser en zijn kinderen als gevolg van hetgeen hen is overkomen. Eiser verwijst naar een brief van de Medische Opvang Asielzoekers van 11 januari 2007.
Eiser verwijst voorts naar de gegrondverklaarde klacht tegen zijn vorige gemachtigde. Dit ondersteunt zijn stelling dat hij in de aanvraagfase geen goede rechtsbijstand gekregen heeft waardoor zijn asielrelaas niet goed onder de aandacht is gebracht. Mogelijk kon eiser vanwege traumatische ervaringen niet voldoende consistent verklaren. Dat de trauma niet met medische stukken zijn onderbouwd is niet van belang nu deze feiten evident uit het dossier blijken.
Gelet op het voorgaande komt eiser in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, a, b dan wel c, van de Vw 2000.