ECLI:NL:RBSGR:2008:BC6749

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/22338
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Fockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Iraanse Koerd en de beoordeling van geloofwaardigheid

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een Iraanse Koerd, die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend op basis van vrees voor vervolging door de Iraanse autoriteiten. De rechtbank heeft op 17 januari 2008 uitspraak gedaan in de eerste aanleg. Eiser heeft verklaard dat hij lid is van de Kurdish Democratic Party Iran (KDPI) en dat hij in Irak heeft gewoond, waar hij betrokken was bij politieke activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is, onder andere vanwege tegenstrijdigheden in zijn verklaringen en het ontbreken van verifieerbare documenten over zijn reisroute. Eiser heeft geen overtuigende bewijsstukken overgelegd die zijn claims ondersteunen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaringen van eiser niet voldoende zijn om aan te tonen dat hij een reëel risico loopt op vervolging bij terugkeer naar Iran.

De rechtbank heeft ook de klacht van eiser tegen zijn voormalige gemachtigde in overweging genomen, die gegrond is verklaard door de Raad voor rechtsbijstand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gebreken in de rechtsbijstand van de voormalige gemachtigde niet voldoende zijn om de afwijzing van de asielaanvraag te rechtvaardigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie niet voldoende gemotiveerd is en dat er een motiveringsgebrek is. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 06/22338
V.nr.:
270.847.4219
270.847.4345
270.847.4516
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1964, van Iraanse nationaliteit, verblijvende te [verblijfplaats], eiser, mede namens zijn twee minderjarige zoons [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1991 en [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1994,
gemachtigde: mr. R. Hijma, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. H.A.G. Koppert, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij besluit van 14 april 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 20 oktober 2005 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Op 4 mei 2006 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren de zoons van eiser ter zitting aanwezig alsmede K. Pansi, tolk in de taal Farsi.
3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. ASIELRELAAS
1. In het nader gehoor van 25 oktober 2005 heeft eiser het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
2. Eiser behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep en is sinds 1998 aanhanger van de Kurdish Democratic Party Iran (KDPI). Veel andere familieleden van eiser waren lid van deze partij. Eisers schoonvader is in 1990 gevlucht naar Irak in verband met zijn activiteiten voor de Kommala-partij. Eiser heeft onder andere gewerkt als koerier en heeft strijders onderdak verschaft. In het dorp waar eiser woonde, [woonplaats], is ene [...], lid van de KDPI en werkzaam als koerier, in 1381 op de weg terug van Irak naar Iran opgepakt door de Iraanse autoriteiten. Eiser moest geld betalen aan de KDPI en heeft dit gegeven aan [...]. De moeder van [...] vertelde eiser dezelfde dag van de arrestatie alsmede dat daarbij veel spullen in beslag waren genomen, waaronder gegevens van eiser.
Diezelfde dag is eiser gevlucht naar [vluchtplaats] en heeft zich daar gemeld bij het bureau van de KDPI. De vrouw en kinderen van eiser zijn achtergebleven. In 2001 werd eiser in Irak lid van de KDPI en heeft vervolgens een vijftig dagen durende militaire training gevolgd op de berg Bammo. Vervolgens is eiser in een afdeling in Jeznikan, Irak, geplaatst. Eiser is hier drie jaar en zeven maanden gebleven. De echtgenote van eiser heeft tot anderhalf jaar na eisers vertrek in [woonplaats] verbleven. Daarna heeft eiser haar en de kinderen over laten komen naar Irak omdat zij werd lastiggevallen in verband met eisers politieke activiteiten. Zij verbleven allen in [plaats] bij de ouders van de echtgenote van eiser. De oudste zoon verbleef bij eiser. In januari 2005 is de echtgenote van eiser vermoord bij een aanval op de winkel van eisers zwager. Eiser is vanuit Irak drie keer teruggekeerd naar Iran, twee keer om zijn vrouw te bezoeken en een keer in verband met partijactiviteiten. In die periode is zijn vrouw een aantal keren aangehouden, onder andere omdat de autoriteiten niet was verteld dat eiser actief was voor de KDPI. Om die reden heeft eiser haar meegenomen naar Irak.
In augustus 2005 heeft eiser zijn wapen neergelegd en zijn politieke activiteiten beeindigd. Op 3 augustus 2005 heeft eiser Irak verlaten vanwege de dood van zijn vrouw, omdat zijn kinderen na haar dood niet langer bij zijn schoonouders konden verblijven en omdat eiser zijn wapen heeft neergelegd en daarom niet veilig is in Irak vanwege de activiteiten van de Iraanse geheime dienst.
In de correcties en aanvullingen op bovengenoemd gehoor heeft eiser onder meer aangevoerd dat hij ziek is en psychisch niet in orde is. Eiser wenst door het Bureau Medische Advisering (BMA) te worden onderzocht. Hij herbeleeft de problemen in het land van herkomst, is angstig, kan niet slapen en dreigt te worden uitgeput.
3. In het nader gehoor van 2 december 2005 heeft eiser het volgende verklaard.
[...] is na negen maanden detentie opgehangen. Eiser heeft nimmer zijn wapen gebruikt.
In de correcties en aanvullingen op dit gehoor is aangevoerd dat eiser zich regelmatig vergist in jaartallen. Dit is logisch omdat eiser analfabeet is en in Irak, waar de Europese jaartelling wordt gehanteerd en Iran, waar de Arabische jaartelling wordt gehanteerd, heeft verbleven. [...] is niet opgepakt wegens smokkel maar omdat hij lid was van de KDPI en in die hoedanigheid spullen van die partij over de grens vervoerde.
III. OVERWEGINGEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser heeft geen documenten betreffende zijn reisroute overgelegd en heeft daarover te weinig kunnen verklaren. Zo weet eiser niet in welke plaats in Turkije hij enige tijd heeft doorgebracht, waar hij op de tweede vrachtwagen is gestapt, of bij welke plaatsen hij landsgrenzen heeft gepasseerd. Van het relaas gaat niet de op grond van het voorgaande vereiste positieve overtuigingskracht uit. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn activiteiten voor de KDPI. Ook de verklaringen van eiser in het eerste gehoor en het eerste en tweede nader gehoor over de dag waarop hij naar Iran is vertrokken, verschillen van elkaar. Eiser heeft de reden voor zijn vertrek naar Irak, de arrestatie van [...], niet aannemelijk gemaakt, gelet op de tegenstrijdige verklaringen over de datum waarop hij naar Irak is vertrokken. Ook van belang is in dit verband dat eiser enkel uit niet objectief verifieerbare en indirecte bron vernomen heeft van de arrestatie. Aan een dergelijke bron wordt geen waarde gehecht. Daar komt bij dat niet aannemelijk word geacht dat [...] documenten of goederen bij zich had die eiser en anderen in verband zouden brengen met de KDPI, gelet op het risico daarvan, zeker nu sprake is van een zwaarbewaakte grens. De problemen van eisers echtgenote worden evenmin aannemelijk geacht nu eiser in het eerste gehoor verklaarde dat zijn gezin in [vluchtplaats], aan de voet van de berg Bammo, was toen hij zijn training kreeg en eiser deze verklaring niet bij de bespreking van het eerste gehoor tijdens het eerste nader gehoor heeft gecorrigeerd. Reeds hierom wordt de latere verklaring dat zijn echtgenote anderhalf jaar na zijn vertrek naar Irak is gekomen en in de tussentijd problemen van de autoriteiten heeft ondervonden niet aannemelijk geacht. Ook de verklaringen hierover zijn afkomstig uit niet objectief verifieerbare en indirecte bron. Eiser heeft over het verblijf in Irak tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zo verklaarde eiser in het eerste gehoor dat hij in Bammo een training van 50 dagen kreeg. Deze verklaring is bij bespreking van dit gehoor in het eerste nader gehoor niet gecorrigeerd. In dit laatste gehoor heeft eiser eerdergenoemde verklaring niet gecorrigeerd, maar wel in dat gehoor verklaard dat de training 13 dagen duurde. Niet aannemelijk gemaakt is dat de activiteiten van eiser in Irak of Iran bij de Iraanse autoriteiten bekend zijn geraakt, waarbij onder andere van belang is dat eiser in Iran nimmer problemen heeft gehad en na 1999 niet meer actief was.
Dat eiser analfabeet is en twee jaartellingen is gewend te hanteren vormt geen afdoende verklaring nu eiser dit niet in de gehoren heeft aangegeven, noch enige datum in de correcties en aanvullingen heeft gecorrigeerd en uit de gehoren evenmin blijkt dat eiser moeite heeft met jaartallen of het plaatsen van gebeurtenissen in de tijd. Nu eisers gemachtigde blijkens zijn zienswijze al tijdens het indienen van correcties en aanvullingen op het eerste gehoor constateerde dat eiser in de war was, heeft hij voldoende mogelijkheid gehad het voorgaande te onderbouwen. Dat dit niet is gebeurd komt voor rekening van eiser. Ook wordt van belang geacht dat de in de correcties en aanvullingen geconstateerde verwardheid enkel zag op jaartallen en daarvoor een andere (analfabetisme en verschillende jaartellingen) verklaring werd gegeven dan dat eiser in de war was. Als eisers psychische toestand in de weg gestaan had aan het naar behoren kunnen verklaren, dan had dit in de correcties en aanvullingen aangevoerd moeten worden. De verklaringen van eiser kunnen derhalve aan de beoordeling van de asielaanvraag ten grondslag gelegd worden en er bestaat geen aanleiding om medisch advies in te winnen. Dat eiser lidmaatschapskaarten heeft overgelegd leidt niet tot een ander standpunt nu niet zozeer is getwijfeld aan het lidmaatschap maar veeleer aan de datum waarop eiser lid werd en de als gevolg daarvan ondervonden problemen (beschikking).
Gelet op al het voorgaande is het relaas niet geloofwaardig. Niet valt in te zien dat de in Irak ondervonden problemen kunnen leiden tot de conclusie dat eiser voor vervolging van de Iraanse autoriteiten heeft te vrezen. Dat eiser deze problemen niet eerder aangevoerd heeft doet verder afbreuk aan zijn relaas. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit enkel een geloofwaardigheidsstandpunt behelst.
2. Eiser heeft - zakelijk weergegeven – het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd. Eiser is in de war en maakt een depressieve indruk. Daarom was het niet mogelijk het voornemen te bespreken. Volstaan wordt derhalve met een voorlopige zienswijze. Eiser is doorverwezen naar hulpverlening en is in afwachting van medische gegevens. Een advies van het BMA is noodzakelijk. Ter onderbouwing daarvan worden zo spoedig mogelijk medische gegevens toegezonden.
De identiteit van eiser wordt niet betwist. De verklaringen over de reisroute zijn voldoende gedetailleerd, voor zover eiser hierover in staat was te verklaren, nu hij deels achter in een vrachtwagen verbleven heeft en de omgeving niet kende. Zijn bereidheid tot medewerking blijkt ook uit de documenten die hij heeft overgelegd. Verweerder heeft geen rekening gehouden met de gezondheids- en gemoedstoestand van eiser, die tijdens de reis een zoon heeft moeten achterlaten. Ook in dit verband verwijst eiser naar de door hem overgelegde documenten van de KDPI. Eiser betwist dat de in Irak ondervonden problemen in het vluchtelingenkamp niet tot vergunningverlening kan leiden nu uit het relaas naar voren komt dat eiser in Irak geen bescherming kon krijgen tegen de Iraanse autoriteiten. Er is niet gebleken van een zorgvuldige belangenafweging op dit punt.
Verweerder legt eenzijdig nadruk op informatie die eiser niet kon verstrekken, zonder oog te hebben voor de daartoe aangevoerde redenen.
Nu verweerder in de beschikking stelt dat niet zozeer is getwijfeld aan het lidmaatschap van de KDPI maar aan de datum waarop eiser lid is geworden en de als gevolg daarvan ondervonden problemen, kan niet meer volgehouden worden dat het relaas ongeloofwaardig is. Eiser begrijpt dat er verwarring is ontstaan over wanneer eiser lid is geworden, maar de term lidmaatschap is geen eenduidig begrip en betekent in Iran iets anders dan in Irak. In dit verband is van belang dat het eerste nader gehoor niet heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de in artikel 3.111 van het Vreemdelingenbesluit 2000 genoemde rusttermijn. Eiser verwijst in dit verband voorts naar hetgeen blijkt uit de documenten betreffende de KDPI waarvan verweerder de authenticiteit niet betwist. Voor wat betreft het tijdstip waarop eiser naar Irak is gegaan, erkent eiser dat zijn psychische toestand mogelijk tot verwarring geleid heeft, echter verweerder heeft onvoldoende oog voor de taalproblemen. Er is telkens een tolk Koerdisch-Sorani gebruikt uit Irak. Die kennen enkel de westerse jaartelling. Deze tolken kunnen veelal Iraanse data niet omrekenen. Eiser heeft niet als zodanig de in het eerste gehoor genoemde datum van vertrek naar Irak genoemd, hij heeft slechts de Iraanse jaartelling gebruikt terwijl uit bladzijde 5 van dat gehoor blijkt dat de tolk deze data niet kan omzetten. Dat eiser in het eerste nader gehoor de eerste maand van 1381 noemde, verklaart eiser uit verwardheid. Uit de partij-documenten blijkt dat het nieuwjaar 1380 is geweest. Ook wat betreft de vraag of en wanneer zijn gezin is aangekomen in Irak erkent eiser verwarring te hebben veroorzaakt. Volgens eiser is zijn gezin meegereisd, na enkele dagen teruggereisd vanwege eisers vele bezittingen en uiteindelijk weer naar Iran gereisd. De gemachtigde is bij een bespreking op 18 september 2007 opgevallen dat eiser onder het begrip “gescheiden raken”, echtscheiding verstaat en niet het feitelijk niet bij elkaar zijn, van welke laatste verklaring verweerder is uitgegaan. Deze verwarring is onvoldoende om het relaas onaannemelijk te achten, onder andere omdat van een goede nabespreking van het eerste gehoor geen sprake was. Dat bepaalde verklaringen niet uit de eerste hand zijn maakt niet dat daaraan geen waarde gehecht kan worden, zo blijkt uit een intrekkingsmemo van verweerder van 17 februari 2005. Uit algemene bron is bekend dat de Iraanse autoriteiten politieke oppositiegroepen in Irak nauwlettend in de gaten houden, zo blijkt uit het ambtsbericht Irak van oktober 2002. Aannemelijk is dus dat zij wel van eisers activiteiten op de hoogte zijn.
Verweerder is ten onrechte voorbij gegaan aan de medische en psychische klachten van eiser en zijn kinderen als gevolg van hetgeen hen is overkomen. Eiser verwijst naar een brief van de Medische Opvang Asielzoekers van 11 januari 2007.
Eiser verwijst voorts naar de gegrondverklaarde klacht tegen zijn vorige gemachtigde. Dit ondersteunt zijn stelling dat hij in de aanvraagfase geen goede rechtsbijstand gekregen heeft waardoor zijn asielrelaas niet goed onder de aandacht is gebracht. Mogelijk kon eiser vanwege traumatische ervaringen niet voldoende consistent verklaren. Dat de trauma niet met medische stukken zijn onderbouwd is niet van belang nu deze feiten evident uit het dossier blijken.
Gelet op het voorgaande komt eiser in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, a, b dan wel c, van de Vw 2000.
3. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
4. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
5. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
6. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd. Ingevolge het tweede lid, van genoemd artikel wordt met feiten en omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, alleen rekening gehouden indien deze relevant kunnen zijn voor de beschikking omtrent de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 28 en 33, of omtrent de ambtshalve verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 14.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser geen documenten heeft overgelegd betreffende zijn reisroute. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorgaande niet verschoonbaar is omdat eiser geen verifieerbare en gedetailleerde verklaringen over zijn reisroute heeft afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt stellen. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat eiser niet weet in welke plaats in Turkije hij enige tijd heeft doorgebracht, waar hij op de tweede vrachtwagen is gestapt, of bij welke plaatsen hij landsgrenzen heeft gepasseerd. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat al hetgeen eiser wel over de reisroute heeft verklaard, zoals het voor de reis betaalde bedrag en de kleuren van de vrachtwagens, niet verifieerbaar zijn.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 bij het onderzoek naar de aanvraag heeft kunnen betrekken.
Gelet hierop dient van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht uit te gaan, wil het aannemelijk kunnen worden geacht. In het relaas mogen dan geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
8. De huidige gemachtigde van eiser heeft bij de Raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de Raad) een klacht ingediend over het niveau van de door de vorige gemachtigde verleende rechtsbijstand in deze asielprocedure. Eisers gemachtigde heeft bij brief van 20 augustus 2007 het besluit van de Raad van 17 juli 2007 overgelegd aan verweerder en de rechtbank.. De Raad heeft de klacht gegrond verklaard. Meer in het bijzonder zijn, voor zover van belang, de volgende klachtonderdelen van klager (eiser), gericht tegen beklaagde (de voormalige gemachtigde van eiser) gegrond verklaard;
- beklaagde heeft te laat melding gemaakt van medische belemmeringen bij klager om met deze te kunnen communiceren;
- hij heeft de gestelde medische problemen van klager niet met medische stukken onderbouwd;
- hij heeft geen overleg met klager gevoerd over de zienswijze;
- hij heeft zich onvoldoende voor de asielzaak van klager ingespannen, althans voor zover dit klachtonderdeel de eerder besproken onderdelen samenvat.
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die blijken uit het besluit van de Raad, welk besluit dateert van na de datum van het bestreden besluit, vallen aan te merken als feiten en omstandigheden in de zin van artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft ter zitting een reactie op het besluit van de Raad gegeven. De rechtbank zal hetgeen uit dit besluit blijkt dan ook betrekken bij de beoordeling van het beroep. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de uitspraak van de Raad niet leidt tot een ander standpunt dan het in het bestreden besluit verwoorde. Verweerder is niet duidelijk op welke toelatingsgrond met de aangevoerde medische gronden een beroep wordt gedaan. Als de medische omstandigheden zo erg zijn dat zij volgens eiser een verklaring vormen voor de geconstateerde tegenstrijdigheden, dan had eiser dat in de nader gehoren al dienen aan te voeren, aldus verweerder.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door eiser aangevoerde medische omstandigheden geen verklaring kunnen vormen voor de door verweerder geconstateerde tegenstrijdige verklaringen en derhalve niet aan het bestreden besluit kunnen afdoen. De in beroep overgelegde verklaring van 11 januari 2007 van A.J. Poot, Sociaal Geneeskundige JGZ van de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) in het asielzoekerscentrum (AZC) Schalkhaar acht de rechtbank onvoldoende onderbouwing van de stelling dat als gevolg daarvan zijn asielrelaas niet naar behoren onder de aandacht is gebracht. Hierin staat, voor zover van belang, immers enkel dat eiser lijdt aan slaapproblemen en psychische problemen en daarvoor kortdurend bepaalde medicijnen kreeg voorgeschreven. Hetzelfde geldt voor de brief van 27 juli 2006 van dr. M. Ledeboer, maag-, darm en leverarts van het Deventer ziekenhuis. Daarin wordt enkel melding gemaakt van lichamelijke klachten. Ook de brief van 9 augustus 2007 van arts B.T.B. de Koning van de MOA van het AZC Schalkhaar, waarin staat vermeld dat eiser bekend is met spanningsklachten, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwing van deze stelling.
9. In reactie op het besluit van de Raad heeft verweerder zich ter zitting voorts op het standpunt gesteld dat het relaas van eiser dermate veel onduidelijke en tegenstrijdige verklaringen bevat, dat het de vraag is of daarvoor in de correcties en aanvullingen een verschoonbare verklaring had kunnen worden gegeven. Ook daarom kan de uitspraak van de Raad volgens verweerder niet tot een ander standpunt leiden dan het in het bestreden besluit verwoorde.
De rechtbank acht dit standpunt onvoldoende gemotiveerd. Bij dit standpunt betrekt de rechtbank dat de Raad het klachtonderdeel dat zijn voormalige gemachtigde geen overleg met klager heeft gevoerd over de zienswijze en daarom heeft volstaan met (enkel) een voorlopige zienswijze, gegrond heeft verklaard. Voorts heeft eiser in beroep (vrijwel) alle door verweerder in het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen gehanteerde afwijzingsgronden gemotiveerd betwist. Het is in de eerste plaats aan verweerder om te motiveren of en op welke gronden deze argumenten kunnen afdoen aan het bestreden besluit. Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank genoemd standpunt van verweerder onvoldoende gemotiveerd. Conclusie van het voorgaande is tevens dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het enkele feit dat eiser niet heeft betwist toerekenbaar tegenstrijdig te hebben verklaard over de vraag hoeveel dagen zijn militaire training voor de KDPI heeft geduurd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
10. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
11. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
IV. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 17 januari 2008 door mr. C.I.H. Fockens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. de Buur, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc:EB
Coll:
D:C
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.