RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 februari 2008
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1968,
nationaliteit Iraanse,
verblijvende te [verblijfplaats],
eiser,
gemachtigde mr. E. van den Hombergh,
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. E.M. Plante.
In deze uitspraak wordt waar nodig onder verweerder tevens verstaan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie dan wel de minister van Justitie.
Bij besluit van 3 januari 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Bij brieven van 23 mei 2007 en 26 juni 2007 heeft deze rechtbank de minister van Buitenlandse Zaken met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht inzage te geven in de stukken die ten grondslag liggen aan het individuele ambtsbericht.
Bij brieven van 10 juli 2007 heeft de minister met een beroep op artikel 29, eerste lid, van de Awb de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken overgelegd.
Bij brief van 2 augustus 2007 heeft de rechtbank verzocht om toezending van de e-mailwisseling van 12 mei 2005 tussen de afdeling Asiel- en Migratiezaken (DPV/AM) aan Hr. Ms. Ambassade te Teheren, waarnaar door de minister van Buitenlandse Zaken in diens brief van 10 juli 2007 is verwezen.
Bij brief van 8 augustus 2007 heeft de minister van Buitenlandse Zaken de rechtbank bedoeld stuk doen toekomen en daarbij (impliciet) een beroep gedaan op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb.
Bij uitspraak van 24 augustus 2007 heeft de rechtbank op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb bepaald dat de beperking van de kennisneming van de aan het individuele ambtsbericht ten grondslag liggende stukken gerechtvaardigd is.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, om mede op grondslag van de niet openbaar gemaakte informatie uitspraak te doen.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 december 2007, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 3 januari 2007 in rechte geen stand kan houden. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
2. Ter onderbouwing van zijn aanvraag en beroep heeft eiser aangevoerd dat hij sympathisant was van de Hezb-e Democrat Koerdistan-Iran, ofwel de Democratische Koerdische Partij (DKP). Eiser is door de Iraanse autoriteiten beschuldigd van samenwerking met de DKP en heeft hierdoor 25 maanden in de gevangenis van Qorveh gezeten, waar hij werd gemarteld. Op 29 mei 2003 heeft eiser weten te ontsnappen en op 27 september 2003 heeft hij zijn land verlaten. Ter ondersteuning van zijn relaas heeft eiser een drietal afschriften van arrestatiebevelen overgelegd.
3. Verweerder heeft bij brief van 13 juli 2004 het ministerie van Buitenlandse Zaken verzocht een onderzoek te verrichten naar onder meer de authenticiteit van de door eiser in afschrift overgelegde arrestatiebevelen. De minister van Buitenlandse Zaken komt in zijn individueel ambtsbericht van 20 juni 2005, met als kenmerk DPV/AM-U040719.0311 tot de conclusie dat de drie overgelegde arrestatiebevelen – te weten het arrestatiebevel met nummer ?-937/78 met onleesbare datum, het arrestatiebevel met nummer A-1224/79/79-10-03 van 24 december 2000, alsmede het arrestatiebevel met nummer A 937/78/79-4-21 van 12 juli 2000 – geen afschriften van authentieke documenten zijn.
4. Op 23 juni 2005 heeft een medewerker van verweerder een zogeheten REK-check gedaan en is tot de conclusie gekomen dat het individueel ambtsbericht qua inhoud en qua procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is.
5. Eiser heeft vervolgens bij brief van 17 maart 2006 een contra-expertise van dr. Mahjoob Zweiri, directeur van het Centrum voor Iraanse Studies, universiteit van Durham van 12 februari 2006 in het geding gebracht. Volgens dr. Zweiri laat een zorgvuldig en nauwkeurig onderzoek van de documenten een aantal regelmatigheden zien. Zo merkt dr. Mahjoob Zweiri onder meer op dat de afmeting en de opmaak van de arrestatiebevelen in overeenstemming zijn met de gebruikelijke vorm van een vonnis dat door het gerechtelijke apparaat wordt gewezen. De textuur van het papier lijkt op die welke gedrukt worden in de officiële drukkerij van de gerechtelijke dienst. Ook het referentienummer van het dossier is een nummer dat gerelateerd is aan de rechtbanken van Iran en heeft een wettelijke betekenis in het Iraanse juridische systeem. Bovendien is het logo op één van de documenten – te weten het arrestatiebevel dat is uitgevaardigd door de rechtbank van Qorveh op 30 april 2000 – dat van de gerechtelijke diensten. Verder zijn taal en gebruikte terminologie van de inhoud van het arrestatiebevel van 23 december 2000 zeer professioneel en mogen deze worden verwacht van een deskundig rechter. Daarenboven komen er details in voor van de gerechtelijke procedure.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is, nu de drie overgelegde arrestatiebevelen blijkens het individueel ambtsbericht geen afschriften zijn van authentieke documenten. Verweerder merkt in dit verband op dat een (individueel) ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in een land aangemerkt dient te worden als een deskundige advies aan verweerder ten behoeve van het gebruik van diens bevoegdheden. Indien het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, mag bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie worden afgegaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
7. Van de zijde van verweerder wordt voorts opgemerkt dat de stellingen van dr. Mahjoob Zweiri, dat formaat en opmaak in overeenstemming zijn met de gebruikelijke vorm en dat de textuur van het papier lijkt op het papier dat door het gerechtelijk apparaat wordt gebruikt, dat het logo inderdaad het logo van de gerechtelijke dienst is en dat het referentienummer een nummer is dat gerelateerd is aan de rechtbanken in Iran en een betekenis heeft in het Iraanse juridische systeem, niet impliceert dat daarmee het individueel ambtsbericht als ondeugdelijk en daardoor als onhoudbaar dient te worden bestempeld.
Ten overvloede is in het bestreden besluit opgemerkt dat de contra-expertise veel vragen oproept.
8. De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder de expertise van dr. Mahjoob Zweiri niet heeft betwist. Blijkens de verklaring van de gemachtigde van verweerder ter zitting moet de opmerking van de beslismedewerker, dat de contra-expertise een groot aantal vragen oproept, worden beschouwd als een overweging ten overvloede. De gemachtigde van verweerder weet niet wat de beslismedewerker met die overweging en de daarop volgende overwegingen heeft bedoeld, te minder nu niet is gebleken dat deze medewerker een deskundige is op bedoeld terrein.
9. Mede in het licht hiervan vermag de rechtbank niet in te zien hoe verweerder zich in het bestreden besluit zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat de contra-expertise van dr. Mahjoob Zweiri geen concrete aanknopingspunten biedt om aan de juistheid of volledigheid van het individuele ambtsbericht van 20 juni 2005 te twijfelen. De rechtbank acht hierbij in dit geval van belang dat gesteld noch gebleken is dat de betreffende beslismedewerker van verweerder inzage heeft gehad in de onderliggende stukken die aan het individuele ambtsbericht ten grondslag hebben gelegen en dus, op het moment van het nemen van het bestreden besluit, niet heeft geweten op basis waarvan de minister van Buitenlandse Zaken tot de conclusie is gekomen dat de drie overgelegde arrestatiebevelen geen afschriften van authentieke documenten zijn.
10. Naar het oordeel van de rechtbank komt het bestreden besluit om die reden in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waar respectievelijk is voorgeschreven dat een besluit zorgvuldig dient te zijn voorbereid en dient te berusten op een deugdelijke motivering.
11. Het beroep is derhalve gegrond.
12. De rechtbank zal bepalen dat verweerder, met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen, opnieuw dient te beslissen.
13. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
14. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M.J. Smulders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2008.