RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/29644 ONGEWN (beroepszaak)
uitspraak van de meervoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken d.d. 4 maart 2008
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1983, van Surinaamse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. M.M. Favier, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1.1 Bij besluit van 3 juli 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen zijn besluit van 10 augustus 2006 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “gezinshereniging bij ouders(s) [ouder(s)]” ingetrokken en eiser ongewenst verklaard ingevolge artikel 67, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft tegen het besluit van 3 juli 2007 beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 22 januari 2008, waar eiser niet in persoon is verschenen. Eisers gemachtigde is zonder enige verwittiging eveneens niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft ter zitting bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt toegelicht.
2.1 In geschil is of verweerder eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft kunnen intrekken en of verweerder eiser op goede gronden ongewenst heeft verklaard.
2.2 Uit de gedingstukken is het volgende gebleken. Eiser is naar eigen zeggen in 2001 Nederland ingereisd. Eiser is op 4 februari 2002 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “gezinshereniging bij ouder(s) [ouder(s)]”. De verblijfsvergunning is verleend met ingang van 4 februari 2002, geldig tot 18 december 2002 en laatstelijk verlengd tot 20 augustus 2009. Uit uittreksels uit het Justitieel Documentatieregister van 21 november 2005 en 10 augustus 2006 is gebleken dat eiser bij herhaling onherroepelijk is veroordeeld voor diverse misdrijven.
2.3 Verweerder heeft het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, doen steunen op de volgende overwegingen. De aan eiser verleende verblijfsvergunning is op grond van artikel 19 van de Vw in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw ingetrokken. Voorts is eiser, gelet op de door hem bij herhaling gepleegde misdrijven en de daaruit vloeiende veroordelingen, tot ongewenst vreemdeling verklaard ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Ten aanzien van eisers beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt niet betwist dat sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiser en zijn moeder. Derhalve is sprake van inmenging, doch deze is gerechtvaardigd in het belang van de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten. Eiser is immers bij meerdere rechterlijke uitspraken veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen. Met inachtneming van de ‘guiding principles’ zoals geformuleerd in de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 augustus 2001 inzake Boultif tegen Zwitserland ((gepubliceerd in JV 2001, 254) is in casu inmenging in het recht op gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM proportioneel in relatie tot de bescherming van de openbare orde. Afweging van de belangen leidt in dit geval tot het oordeel dat in redelijkheid aan het algemeen belang meer gewicht kan worden toegekend dan aan het persoonlijk belang van eiser. Er is geen sprake van “more than normal emotional ties” tussen eiser en zijn broer en zus. Indien moet worden aangenomen dat sprake is van gezinsleven tussen eiser en zijn partner en zijn broer en zus, dan is de met de ongewenstverklaring gepaard gaande inmenging in dit gezinsleven gerechtvaardigd vanwege het algemene belang van de Staat bij de openbare orde en nationale veiligheid.
2.4 Eiser heeft tegen dit besluit aangevoerd dat een onjuiste belangenafweging heeft plaatsgevonden in het kader van zijn beroep op artikel 8 EVRM. Eiser kan zijn recht op gezinsleven niet meer afdoende uitoefenen. De overige gezinsleden hebben de Nederlandse nationaliteit en hebben hier een bestaan opgebouwd. Zij kunnen zich niet bij eiser voegen om het gezinsleven uit te oefenen. Eiser heeft in het land van herkomst geen familieleden meer en zijn vader is onvindbaar.
2.5 Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder e, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
2.6 Ingevolge artikel 19 Vw kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, Vw met uitzondering van onderdeel b.
2.7 Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw kan een vreemdeling door Onze Minister ongewenst worden verklaard indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.
2.8 Uit het in paragraaf B1/2.2.4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) (met ingang van 1 januari 2007 neergelegd B2/10.2.3.3 van de Vc) neergelegde beleid blijkt dat bij toepassing van de gronden genoemd in artikel 67, eerste lid, Vw de persoonlijke belangen van de vreemdeling zorgvuldig worden afgewogen tegen het algemene belang, dat uit een oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend.
2.9 In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is, voor zover hier van belang, bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven ("family life"). Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voorzover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde, het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.10 Ter zitting heeft verweerder verwezen naar verklaring van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) van 27 augustus 2007. In deze verklaring is vermeld dat de aanvrager bij vertrek van Schiphol op 24 augustus 2007 de verklaring heeft ondertekend dat hij/zij eventuele lopende procedures intrekt. Desgevraagd heeft verweerder van eisers gemachtigde vernomen dat hij onderhavig beroep wenst te handhaven. Volgens verweerder is eiser uit Nederland vertrokken en naar Suriname teruggekeerd.
2.11 De rechtbank ziet zich derhalve allereerst geplaatst voor de vraag of eiser nog belang heeft bij onderhavige procedure. Met verweerder neemt de rechtbank belang aan voor eiser, aangezien eiser zich waarschijnlijk niet realiseert dat indien hij onderhavige procedure intrekt, hij ongewenst wordt verklaard en Nederland gedurende een langere periode niet meer kan inreizen.
2.12 De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser meerdere malen is veroordeeld hoofdzakelijk wegens diefstal. Evenmin is in geschil dat eisers verblijfsvergunning volgens de wet- en regelgeving kon worden ingetrokken en eiser ongewenst kon worden verklaard.
2.13 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen uitsluitend nog in geschil is of de intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning en zijn ongewenstverklaring in strijd zijn met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen eiser en zijn moeder sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en dat de ongewenstverklaring van eiser een inmenging betekent op het recht op eerbiediging van dit familie- en gezinsleven.
2.14 In het arrest Boultif tegen Zwitserland van 2 augustus 2001 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de relevante criteria (“guiding principles”) neergelegd aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of de ongewenstverklaring en uitzetting van een vreemdeling noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. De door het Hof in het arrest Boultif geformuleerde richtlijnen behelzen het in aanmerking nemen van:
de aard en de ernst van de door de vreemdeling gepleegde strafbare feiten;
de duur van het verblijf van de vreemdeling in het land waaruit hij zal worden verwijderd;
de tijd die is verstreken sinds het strafbare feit werd gepleegd en het gedrag van de vreemdeling in die periode;
de nationaliteit van de betrokken gezinsleden;
de gezinssituatie van de vreemdeling, zoals de duur van het huwelijk en andere factoren die uitdrukking geven aan de mate van effectiviteit van het huwelijk;
de vraag of de echtgenote op de hoogte was van het strafbare feit op het moment dat het gezinsleven werd aangevangen;
de aanwezigheid van kinderen en hun leeftijd;
de ernst en de moeilijkheden die zijn te verwachten voor de echtgenote in het land van herkomst van de vreemdeling hoewel het enkele feit dat het vergezellen van haar echtgenoot naar dat land problemen met zich zal brengen op zichzelf de uitzetting niet kan uitsluiten.
2.15 De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder de belangen juist heeft afgewogen.
2.16 De rechtbank is van oordeel dat verweerder groot gewicht heeft kunnen toekennen aan de aard en de ernst van de door eiser gepleegde misdrijven, namelijk een Opiumwetdelict en meerdere diefstallen, al dan niet in vereniging. Eiser is vanaf 23 november 2003 tot heden bij herhaling veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf dat met een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd. Uit uittreksels van de Justitiële Documentatiedienst van 21 november 2005 en 10 augustus 2006 is gebleken dat aan eiser in ieder geval tweemaal door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Arnhem een gevangenisstraf van achttien maanden is opgelegd wegens het meermalen overtreden van de artikelen 310 en 311, eerste lid, aanhef en onder sub 4 en 5 van het Wetboek van Strafrecht (WvS).
2.17 Ten aanzien van eisers standpunt dat hij reeds sinds december 2001 in Nederland verblijft, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich, gelet op de leeftijd waarop eiser naar Nederland is gekomen (18 jaar), in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat eiser zodanig is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving en de samenleving in zijn land van herkomst zozeer is ontwend dat de banden van eiser met het land van herkomst nog slechts louter juridisch van aard zijn. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat eiser in zijn land van herkomst op school heeft gezeten. In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij in zijn land van herkomst geen familieleden meer heeft en zijn vader onvindbaar is. Dit laat onverlet dat eiser, gelet op zijn leeftijd en het feit dat hij onderwijs heeft gehad, terug kan keren naar zijn land van herkomst.
2.18 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de onderhavige bestreden beschikking voldoende kenbaar gemaakt dat de belangen van zijn moeder zijn meegewogen. Verweerder heeft dienaangaande op goede gronden overwogen dat, afgezet tegen de belangen van de Nederlandse Staat, van eisers moeder, die de Nederlandse nationaliteit bezit, gevergd kan worden dat zij eiser naar het land van herkomst dan wel een derde land –al dan niet tijdelijk- volgt om invulling te geven aan het gezinsleven.
2.19 Voorzover er sprake is van inmenging in het gezinsleven tussen eiser en zijn partner en broer en zuster kan van hen worden gevergd dat zij eiser opzoeken voor bijvoorbeeld een vakantie in het land van herkomst om invulling te geven aan het gezins- of familieleven.
2.20 In het licht van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder een juiste belangenafweging heeft gemaakt tussen de belangen van eiser aan de ene kant en die van de Nederlandse Staat aan de andere kant en dat met de intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring van eiser artikel 8 van het EVRM niet wordt geschonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten tot intrekking van de verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring van eiser.
2.21 Aangezien ook overigens geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, wordt het beroep ongegrond verklaard.
2.22 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzitter, en mrs. H. Gorter, en A. Woltjer, leden van de meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2008.
De griffier: mr. M.M. van Luijk-Salomons
De voorzitter: mr. C.M. Dijksterhuis
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.