ECLI:NL:RBSGR:2008:BC6277

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
305250 / JE RK 08-425
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 februari 2008 een voorlopige machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De Raad voor de Kinderbescherming had op 21 februari 2008 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om ondertoezichtstelling van de minderjarige en om machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank oordeelde dat het dringend noodzakelijk was om de minderjarige uit huis te plaatsen vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling ernstig belemmerden. De rechtbank overwoog dat het in het belang van de minderjarige was om haar niet voorafgaand aan de machtiging te horen, omdat er een groot risico bestond dat zij zou weglopen en in de problemen zou komen. De ouders van de minderjarige, die het gezag over haar uitoefenen, werden ook niet gehoord, omdat de kans bestond dat zij de minderjarige op de hoogte zouden stellen van het verzoek. De rechtbank heeft de machtiging verleend tot 5 maart 2008, met de behandeling van het verzoek voor het overige gepland op 4 maart 2008. De beschikking is gegeven door kinderrechter M. Dam en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Kinderrechter
VOORLOPIGE MACHTIGING TOT PLAATSING IN EEN ACCOMMODATIE VOOR GESLOTEN JEUGDZORG
zaak/rekestnummer : 305250 / JE RK 08-425
datum uitspraak : 29 februari 2008
BESCHIKKING op het verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming, [regio/locatie] (verder de Raad).
Het verzoekschrift heeft betrekking op de minderjarige:
[minderjarige A.A.], geboren te [plaats A.] op [geboortedatum] 1990,
kind van:
[de vader],
en
[de moeder],
beiden wonende te [adres te plaats A.]
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De verblijfplaats van de minderjarige is thans nog onbekend.
PROCESGANG
Op 21 februari 2008 heeft de Raad een verzoekschrift met bijlagen ingediend. Dat verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van de minderjarige, met toepassing van artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek, en tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De Raad heeft daarbij een verklaring overgelegd dat een situatie als bedoeld in artikel 29c, tweede lid, Wet op de Jeugdzorg zich voordoet, althans het ernstige vermoeden dat bedoelde situatie zich voordoet. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de verklaring is opgesteld met instemming van een gedragswetenschapper, als bedoeld in artikel 29c, vierde lid, Wet op de Jeugdzorg, die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 21 februari 2008, waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd, en waarbij de minderjarige voorlopig onder toezicht is gesteld van Bureau Jeugdzorg 21 februari 2008 tot 5 maart 2008, en waarbij het verzoek tot voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg alsmede iedere verdere beslissing is aangehouden tot die terechtzitting.
Op 29 februari 2008 is ingekomen een fax en een aanvullend faxbericht van de Raad, waaruit blijkt dat thans een plek voor de minderjarige beschikbaar is, en waarbij wordt verzocht met spoed de (eerder verzochte) voorlopige machtiging af te geven.
BEOORDELING
De Raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de minderjarige anders dan artikel 29f Wet op de Jeugdzorg voorschrijft voorafgaand aan het verlenen van een voorlopige machtiging niet moet worden gehoord. De Raad voert hiertoe aan dat de minderjarige, die sinds 26 februari 2008 weer terecht is en bij de ouders woonachtig, waarschijnlijk wederom zal weglopen indien zij wordt geïnformeerd over onderhavig verzoek. De Raad meent dat het zwerfgedrag van de minderjarige voor haar specifieke zorgen en problemen oplevert die zijn uiteengezet in voornoemde rapportage van 21 februari 2008. De Raad acht dan ook niet in haar belang dat de minderjarige wederom aan dergelijke omstandigheden zal worden blootgesteld.
De Raad meent voorts dat ook met betrekking tot de ouders van een voorafgaand verhoor dient te worden afgezien, mede vanwege het risico dat zij de minderjarige op de hoogte zullen stellen van onderhavig verzoek.
De Raad heeft -uiteindelijk- verzocht om de voorlopige machtiging met ingang van 3 maart 2008 af te geven.
De advocaat van de minderjarige, mr. Zijdenbos, heeft zich telefonisch op het standpunt gesteld dat de Wet op de jeugdzorg ertoe noopt dat de minderjarige voorafgaand aan het verlenen van een voorlopige machtiging moet worden gehoord.
De rechtbank overweegt dat het blijkens de tekst van de Wet op de jeugdzorg, met name artikel 29f, en de hierbij behorende Memorie van Toelichting, de bedoeling van de wetgever is geweest om de minderjarige voorafgaand aan het verlenen van een voorlopige machtiging te doen horen. Artikel 3, lid 1, IVRK, waarin is neergelegd dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen, kan hieraan echter in de weg staan.
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de informatie zoals gebleken uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen, het dringend en onverwijld noodzakelijk is de minderjarige uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg wegens ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren - of een ernstig vermoeden dat daarvan sprake is - en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken, zonder dat een machtiging in de zin van in artikel 29b Wet op de Jeugdzorg kan worden afgewacht.
Gelet op de aard van de problematiek van de minderjarige, alsmede op haar eerdere wegloopgedrag, is het naar het oordeel van de rechtbank niet in het belang van de minderjarige haar voorafgaand aan het verlenen van de voorlopige machtiging te horen. Immers, de kans is dan groot dat zij wederom wegloopt en weer zal gaan zwerven, met alle nadelige gevolgen van dien.
De ouders, die het gezag over de minderjarige hebben en alwaar zij woonachtig is, dienen in beginsel voorafgaand aan het verlenen van de voorlopige machtiging ingevolge artikel 29f Wet op de Jeugdzorg ook te worden gehoord. Nu de kans aanwezig is dat de minderjarige via hen van onderhavig verzoek op de hoogte zal raken, zal de rechtbank om deze reden de ouders thans niet horen. Hierbij komt dat zij blijkens de rapportage van de Raad d.d. 21 februari 2008 met onderhavig verzoek instemmen.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat in het kader van het verzoek tot een voorlopige ondertoezichtstelling op 4 maart 2008 reeds een zitting is bepaald. De rechtbank zal de voorlopige machtiging tot 5 maart 2008 verlenen, zodat het verzoek voor het overige ter terechtzitting van
4 maart 2008 kan worden behandeld.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
BESLISSING
De kinderrechter:
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg [locatie] de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29c lid 1van de Wet op de Jeugdzorg van 3 maart 2008 tot 5 maart 2008;
houdt de behandeling van het verzoek tot voorlopige machtiging voor het overige aan tot de terechtzitting van 4 maart 2008 te 15:45 uur;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de Raad,
- Bureau Jeugdzorg,
- de ouders,
- de minderjarige en haar advocaat, mr. S. Zijdenbos.
Deze beschikking is gegeven te ’s-Gravenhage door mr. M. Dam, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 februari 2008, in tegenwoordigheid van Y. Yöney als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage.