ECLI:NL:RBSGR:2008:BC6192

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FA RK 07-2711 287141
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot inschrijving echtscheidingsbeschikking en de gevolgen van termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 maart 2008 uitspraak gedaan op een verzoekschrift dat op 8 mei 2007 was ingediend. Het verzoek was gericht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage om de echtscheidingsbeschikking van 8 augustus 2005 in te schrijven in het register van de burgerlijke stand. De vrouw, als verzoekster, stelde dat zij belang had bij de inschrijving vanwege een maritaal beslag op onroerend goed in Suriname, dat verband hield met de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De man, hoewel opgeroepen, was niet verschenen ter zitting op 4 februari 2008.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er in oktober 2007 een nieuw verzoek tot echtscheiding was ingediend en dat de vrouw haar verzoek tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking handhaafde. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het verzoek tot inschrijving, gedaan op 20 maart 2007, binnen de wettelijke termijn van zes maanden was ingediend, gerekend vanaf de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde was gegaan. De rechtbank concludeerde dat de echtscheidingsbeschikking op 20 december 2005 in kracht van gewijsde was gegaan, en dat het verzoek tot inschrijving op 20 maart 2007 te laat was ingediend.

De rechtbank overwoog dat de echtscheiding tot stand komt door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand en dat indien het verzoek tot inschrijving niet tijdig wordt gedaan, de beschikking haar kracht verliest. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, omdat het niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van de sector Familie- en Jeugdrecht, waarbij de rechtbank de vrouw ontvankelijk verklaarde in haar verzoek, maar uiteindelijk het verzoek afwees.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Verzoek ex artikel 1:27 BW
rekestnummer: FA RK 07-2711
zaaknummer: 287141
datum beschikking: 10 maart 2008
BESCHIKKING op het op 8 mei 2007 ingekomen verzoekschrift van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
de vrouw,
procureur: mr. W.B. Teunis,
advocaat: mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de man],
wonende te [land],
de man.
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage,
zetelend te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de ambtenaar.
FEITEN
- Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 augustus 2005 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
- De beschikking is gepubliceerd in de Staatscourant op 22 augustus 2005.
- Bij exploot van 19 september 2005 is de beschikking betekend aan de man door afgifte van twee afschriften van het exploot en van de beschikking van 8 augustus 2005 aan het Parket van de Officier van Justitie te Rotterdam terwijl tevens door de deurwaarder een afschrift van het exploot en voornoemde beschikking aan het adres van de man is gezonden per aangetekende brief.
- Op 6 december 2005 is door de griffier van de rechtbank Rotterdam een verklaring van non-appèl afgegeven.
- Op 15 december 2005 heeft de advocaat van de vrouw een verzoek tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking gedaan aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage.
- Bij brief van 20 december 2005 heeft de ambtenaar het verzoek tot inschrijving retour gezonden met het verzoek de in die brief aangegeven wijzigingen en/of aanvullingen aan te brengen alvorens alle documenten opnieuw in te zenden.
- Op 20 maart 2007 heeft de vrouw wederom een verzoek tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking gedaan.
- Bij brief van 26 maart 2007 heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand de inschrijving geweigerd wegens het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 1:163 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
PROCEDURE
Bij het verzoekschrift zijn stukken overgelegd die voormelde feiten ondersteunen.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage zal gelasten de echtscheidingsbeschikking d.d. 8 augustus 2005 in te schrijven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand.
De ambtenaar heeft bij schrijven van 27 juli 2007 verweer gevoerd.
Voorts is ingekomen een op 12 november 2007 ondertekende akkoordverklaring van de man, waarin hij verklaart op de hoogte te zijn van de inhoud en strekking van het verzoekschrift, verweerschrift en de bijbehorende bijlagen, dat hij akkoord gaat met toewijzing van het verzoek, althans geen verweer wenst te voeren en geen gebruik wenst te maken van het recht om door de rechter te worden gehoord.
Op 4 februari 2008 is de zaak ter terechtzitting behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en haar advocaat alsmede de ambtenaar in de personen van de heer [A] en de heer [B].
De man is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen.
BEOORDELING
Ter terechtzitting is gebleken dat in oktober 2007 een nieuw verzoek tot echtscheiding is ingediend in welke procedure binnenkort een beschikking wordt verwacht.
Desgevraagd heeft de vrouw ter terechtzitting bij monde van haar advocaat verklaard het verzoek te handhaven. Zij stelt belang te hebben bij het onderhavige verzoek in verband met een maritaal beslag dat is gelegd op onroerend goed dat partijen hebben in Suriname. Dit beslag is gelegd in verband met de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Het moment van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking is bepalend voor de ontbinding van de gemeenschap, aldus de vrouw.
De rechtbank acht, gelet op hetgeen de vrouw naar voren brengt inzake haar belang bij een beschikking, de vrouw ontvankelijk in haar verzoek.
De vraag ligt voor op welke datum de echtscheidingsbeschikking d.d. 8 augustus 2005 in kracht van gewijsde is gegaan.
De vrouw is van oordeel dat de echtscheidingsbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan op de dag dat de man een akte van berusting heeft getekend, zijnde 31 januari 2007. Zij voert daartoe aan dat de ambtenaar het verzoek tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 15 december 2005 heeft geweigerd omdat a) de verklaring van non-appèl te vroeg was afgegeven en b) de betekening van de beschikking onvolledig was, nu de verklaring ex artikel 6 van het Verdrag inzake de betekening en kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken; 's-Gravenhage 15 november 1965 (Trb. 1966, 91/Trb. 1969, 55) (Haags betekeningsverdrag) ontbrak. De vrouw stelt zich op het standpunt dat, indien er een gebrek is in de betekening, de beschikking niet langs die weg kracht kan bekomen.
Daarnaast stelt de vrouw zich op het standpunt dat er sprake is van een evidente vergissing van de griffier die de verklaring van non-appèl heeft gegeven nu in de verklaring van non-appèl is vermeld dat de beschikking op 19 september 2005 in persoon aan de man werd betekend terwijl uit het exploot van de deurwaarder blijkt dat de betekening ten parkette heeft plaatsgevonden. De vrouw stelt bovendien dat de ambtenaar ten onrechte om een verklaring ex artikel 6 van het Haags betekeningsverdrag heeft verzocht nu hij had kunnen weten dat een dergelijke verklaring niet nodig is, omdat Suriname geen partij is bij dit verdrag.
Op 31 januari 2007 heeft de man een akte van berusting getekend. Nu op 20 maart 2007 een tweede verzoek tot inschrijving is gedaan, ruimschoots binnen de wettelijke termijn van zes maanden (gerekend vanaf 31 januari 2007), dient de ambtenaar de echtscheidingsbeschikking in te schrijven, aldus de vrouw.
De ambtenaar stelt zich op het standpunt - kort samengevat - dat de echtscheidingsbeschikking op
20 december 2005 in kracht van gewijsde is gegaan. De ambtenaar voert daartoe aan dat op
19 september 2005 de laatste betekeningshandeling heeft plaatsgevonden zodat op 20 december 2005 de appèltermijn van drie maanden was verstreken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De advocaat van de vrouw heeft op 15 december 2005 een eerste verzoek tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking gedaan, welk verzoek door de ambtenaar is geretourneerd met het verzoek tot wijziging en/of aanvulling van het verzoek tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Daarbij is door de ambtenaar naast een verklaring van non-appèl, gedateerd drie maanden + één dag na de laatste betekeningshandeling, verzocht om een verklaring ex artikel 6 van het Haags betekeningsverdrag. Het Haags betekeningsverdrag is evenwel niet van toepassing nu de man in Suriname woonachtig is en Suriname geen Verdragsluitende Staat is zodat een verklaring ex artikel 6 van dit verdrag niet nodig is. De verklaring van non-appèl werd echter wel prematuur afgegeven. Deze had eerst op 20 december 2005 kunnen worden afgegeven. Het verzoek tot inschrijving was daarom niet voorzien van de benodigde stukken.
De advocaat van de vrouw heeft, in plaats van een juiste verklaring van non-appèl over te leggen en de ambtenaar er op te wijzen dat een verklaring ex artikel 6 van het Haags betekeningsverdrag niet van toepassing is, een advocaat in Suriname verzocht bij de man een akte van berusting te verkrijgen, omdat, zoals de advocaat van de vrouw ter zitting heeft aangevoerd, hij ervan uitging dat de ambtenaar op goede gronden het eerste verzoek tot inschrijving had geweigerd. Deze akte van berusting heeft de man eerst op 31 januari 2007 getekend.
Hoewel de ambtenaar ten onrechte heeft verzocht om een verklaring ex artikel 6 van het Haags betekeningsverdrag had het op de weg van de advocaat van de vrouw gelegen om de ambtenaar op deze vergissing te wijzen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de advocaat in deze een zelfstandige onderzoeksplicht waar het gaat om juridische aangelegenheden. Daarnaast was het naar het oordeel van de rechtbank de taak van de advocaat van de vrouw om de griffier om een juiste verklaring van non-appèl te verzoeken nu de laatste betekeningshandeling ten parkette op 19 september 2005 plaatsvond en niet in persoon.
De vrouw heeft vervolgens op 20 maart 2007 een nieuw verzoek tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking gedaan. De rechtbank zal thans beoordelen of het tweede verzoek tot inschrijving, gedaan op 20 maart 2007, binnen de wettelijke termijn zoals neergelegd in artikel 163 lid 3 BW, is gedaan.
De laatste betekeningshandeling dateert van 19 september 2005. De betekening heeft op een correcte wijze plaatsgevonden. De omstandigheid dat de ambtenaar in zijn brief van 20 december 2005 ten onrechte om een verklaring ex artikel 6 van het Haags betekingsverdrag heeft gevraagd doet daar niet aan af. De beroepstermijn van drie maanden is op 20 december 2005 geëindigd waardoor de echtscheidingsbeschikking op die dag in kracht van gewijsde is gegaan.
De echtscheiding komt tot stand door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Indien het verzoek tot inschrijving niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, verliest de beschikking haar kracht (art. 1:163 lid 3 BW). De echtscheidingsbeschikking had derhalve uiterlijk 20 juni 2006 ter inschrijving aangeboden moeten worden. De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat het verzoek d.d. 20 maart 2007 om de op 20 december 2005 in kracht van gewijsde gegane echtscheidings- beschikking in te schrijven te laat is gedaan en zal het verzoek daarom afwijzen.
BESLISSING:
De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J. Don, C.W. de Wit en H. Lenters, bijgestaan door
P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2008.