ECLI:NL:RBSGR:2008:BC5714

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/5204
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding na onvoldoende voortvarendheid in overdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 februari 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, die op 25 januari 2008 was opgelegd. Eiser, geboren in 1983 en verblijvende in uitzetcentrum Zestienhoven, had beroep ingesteld tegen het voortduren van zijn bewaring, waarbij hij tevens schadevergoeding eiste. De rechtbank constateerde dat op 5 februari 2008 een claimverzoek was ingediend bij de Belgische autoriteiten, die op 7 februari 2008 akkoord gaven voor de overname van eiser. Echter, de overdracht naar België was pas gepland op 22 februari 2008, wat de rechtbank onterecht achtte. De rechtbank oordeelde dat de termijn van vijftien dagen voor de overdracht niet gerechtvaardigd was, vooral omdat de Belgische autoriteiten om een spoedige overdracht hadden verzocht. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 8 februari 2008, omdat verweerder onvoldoende voortvarendheid had betracht in de uitzettingsprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring en kende eiser een schadevergoeding toe van € 840,--. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,--. De uitspraak werd gedaan door mr. R.G.J. Welbergen, fungerend voorzitter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. M.C. Korevaar.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/5204 VRONTN
Uitspraak in het geding tussen de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiser]
geboren op [datum] 1983,
van onbekende nationaliteit,
verblijvende in uitzetcentrum Zestienhoven te Rotterdam,
V-nummer: [nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. H.P. Ruysink, advocaat te Maastricht,
en
de Staatssecretaris van Justitie
verweerder,
gemachtigde: mr. F.H. Postma, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring op 13 februari 2008 beroep ingesteld.
Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 februari 2008. De gemachtigde van eiser is daarbij verschenen. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank stelt voorop dat het beroep tegen de maatregel van bewaring, opgelegd op 25 januari 2008, bij uitspraak van 13 februari 2008 (AWB 08/3477) ongegrond is verklaard. Thans staat met inachtneming van het bepaalde in artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring sedert het sluiten van het onderzoek in die procedure rechtmatig is.
2.2 Met betrekking tot eisers betoog dat de maatregel voor onrechtmatig moet worden gehouden, omdat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt, overweegt de rechtbank het volgende.
2.3 De rechtbank stelt vast dat op 5 februari 2008 een claimverzoek aan de Belgische autoriteiten is gericht, en dat deze autoriteiten op 7 februari 2008 hebben meegedeeld akkoord te zijn met overname van eiser. Bij brief van 15 februari 2008 heeft verweerders Bureau Dublin de Dienst terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) van dit akkoord op de hoogte gesteld en verzocht om eiser naar Uitzetcentrum Zestienhoven over te brengen, waarbij het tijdstip van overdracht op 22 februari 2008 is bepaald.
Nu de inbewaringstelling van een vreemdeling ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 slechts is geoorloofd met het oog op de uitzetting, is die maatregel onrechtmatig indien verweerder na inbewaringstelling van een vreemdeling geen uitzettingshandelingen verricht, dan wel bij de uitzetting onvoldoende voortvarendheid betracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet in te zien waarom verweerder in het geval van eiser een termijn van vijftien dagen nodig heeft om eiser over te dragen aan de Belgische autoriteiten nadat die zich akkoord hebben verklaard met het verzoek tot overname van eiser. De rechtbank neemt daarbij met name in aanmerking dat de Belgische autoriteiten hebben verzocht hen tenminste drie werkdagen tevoren te informeren omtrent de daadwerkelijke terugkeer van eiser, zodat van de zijde van deze autoriteiten klaarblijkelijk rekening wordt gehouden met spoedige overdracht.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan in het geval van eiser een termijn van acht dagen nodig was om de DT&V te informeren omtrent eisers overdracht, die daarna nog eens zeven dagen in beslag moest nemen. Verweerder heeft ter zitting evenmin verzocht in de gelegenheid te worden gesteld hierover nadere gegevens te verstrekken.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de maatregel vanaf 8 februari 2008 voor onrechtmatig moet worden gehouden, nu vastgesteld moet worden dat verweerder na die datum niet de in deze zaak vereiste voortvarendheid heeft betracht, en niet inzichtelijk is geworden wat daarvan de reden is geweest.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet langer gerechtvaardigd is. Het beroep is derhalve gegrond. De bewaring dient met ingang van heden te worden opgeheven.
2.4 Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, aan de vreemdeling een schadevergoeding toekennen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe te kennen van € 70,-- per dag voor de dagen dat de maatregel in een huis van bewaring ten uitvoer is gelegd. Dit betekent dat eiser een schadevergoeding van € 840,-- toekomt
2.5 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe van € 840,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer.
Aldus gegeven door mr. R.G.J. Welbergen en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2008 in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar als griffier.
De voorzitter van de rechtbank ’s-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding van € 840,--.
Aldus gedaan op 20 februari 2008 door mr. R.G.J. Welbergen, fungerend voorzitter.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: