ECLI:NL:RBSGR:2008:BC5704

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4172
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en uitlezen van mobiele telefoon in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de rechtmatigheid van de bewaring van eiseres, een Congolese vrouw, die op 5 februari 2008 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mobiele telefoon van eiseres, die tijdens een fouillering was gevonden, onrechtmatig is uitgelezen tijdens haar bewaring. De rechtbank oordeelt dat het uitlezen van de telefoon niet meer kon bijdragen aan het onderzoek dat tijdens de ophouding had plaatsgevonden, omdat dit pas op 4 februari 2008 gebeurde, terwijl de ophouding eerder had plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat er geen wettelijke grondslag was voor het uitlezen van de telefoon, wat leidt tot de onrechtmatigheid van de bewaring zelf. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van de Staat bij voortzetting van de bewaring niet opwegen tegen de ernstige inbreuk op het privéleven van eiseres, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 08/4172
V-nummer: [v-nummer]
Inzake: [eiseres], eiseres,
gemachtigde mr. M. Timmer, advocaat te ‘s-Gravenhage,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. C. Prins.
I Procesverloop
1 Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1968 en de Congolese nationaliteit te bezitten.
2 Op 5 februari 2008 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 januari 2008 waarbij eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 februari 2008. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. E. Söylemez. Tevens was aanwezig E.O. Tackey, tolk Twi.
4 Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, heeft de rechtbank besloten met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek te heropenen en de zaak naar de meervoudige kamer te verwijzen.
5 De nadere openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 februari 2008. Eiseres is niet ter zitting verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. C. Prins.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2.1 Gemachtigde van eiseres heeft aangevoerd dat zij van mening is dat de politie niet bevoegd was om eiseres naar haar identiteitsbewijs te vragen en dat indien de vordering onrechtmatig is, ook de ophouding en de inbewaringstelling van eiseres als onrechtmatig moeten worden aangemerkt.
2.2 Voorts heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat eiseres gewezen had moeten worden op de mogelijkheid van het doen van aangifte van mensenhandel. De gemachtigde is van mening dat eiseres behoort tot de in onderdelen B9/2 en B9/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) genoemde vreemdelingen voor wie een bedenktijd open staat voor het doen van aangifte. Eiseres dient te worden aangemerkt als mogelijk slachtoffer van mensenhandel die gewezen is op de mogelijkheid van het doen van aangifte en die de bedenktijd heeft genomen. In dat geval is haar verblijf rechtmatig in de zin van artikel 8, aanhef en onder k, Vw 2000 en is geen inbewaringstelling mogelijk.
Ook heeft de gemachtigde van eiseres een beroep gedaan op een rapport van de Nationale Ombudsman van 10 augustus 2006. Volgens de Nationale Ombudsman kan een uitzondering op de verplichting tot het opnemen van een aangifte alleen worden aangenomen in het geval er al op voorhand zonder enig verder onderzoek en zonder de minste twijfel kan worden vastgesteld dat de gedraging niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Eiseres is van mening dat de politie er ten onrechte van uitgaat dat er in haar zaak onvoldoende aanknopingspunten voor enig nader strafrechtelijk onderzoek zouden zijn.
2.3 De gemachtigde van eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat voor het uitlezen van de mobiele telefoon van eiseres geen wettelijke grondslag bestaat en haar recht op een privé leven is geschonden, zoals dat wordt beschermd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.4 Tot slot heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, aangezien pas op 12 februari 2008 voor het eerst sprake is van uitzettingshandelingen. Slechts handelingen gepleegd door de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: DT&V) kunnen als uitzettingshandelingen worden aangemerkt. Verwezen wordt naar de artikelen 6 en 22 van de Organisatieregeling Ministerie van Justitie 2007 (hierna: OMJ, gepubliceerd in Stcrt 2007, 199). Bovendien is de gemachtigde van eiseres van mening dat op basis van de verklaringen van eiseres tegen de achtergrond van informatie over het nationaliteitsrecht van de Democratische Republiek Congo (DRC) een laissez-passeraanvraag bij de Congolese autoriteiten als zinledig moet worden aangemerkt.
3 Namens verweerder is aangevoerd dat het strafrechtelijk voortraject niet ter beoordeling staat. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beleid met betrekking tot mensenhandel in het geval van eiseres niet van toepassing is, zodat zij geen verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 8, aanhef en onder k, van de Vw 2000, maar dat dat niet in de weg staat aan het doen van aangifte van mensenhandel. In dat laatste geval wordt de bewaring omgezet naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Met betrekking tot het uitlezen van de mobiele telefoon verwijst verweerder naar recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin is bepaald dat uitlezen wel is toegestaan. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat voldoende voortvarend is gehandeld. Op 2 februari 2008 is de mobiele telefoon van eiseres uitgelezen en op 5 en 6 februari 2008 heeft aanvullend identiteitsgehoor plaatsgevonden. Op 12 februari 2008 is een vertrekgesprek gevoerd met eiseres. Verweerder heeft gesteld dat eiseres zelf heel onduidelijk is omtrent haar identiteit en nationaliteit en dat zij daar zelf duidelijkheid in moet brengen.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze is toegepast. De stelling van de gemachtigde van eiseres dat de vordering van een identiteitsbewijs in haar situatie onrechtmatig was en daardoor de ophouding onrechtmatig was, dient te worden verworpen. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling kan de vreemdelingenrechter niet oordelen over de aanwending van bevoegdheden die niet bij of krachtens de Vw 2000 zijn toegekend. Uit het dossier blijkt dat de vordering van het identiteitsbewijs heeft plaatsgevonden in het kader van een doorzoeking op grond van de Wet wapens en munitie De rechtmatigheid van die vordering, en de daarop volgende strafrechtelijke aanhouding op verdenking van overtreding van de artikelen 231 en 435 van het Wetboek van Strafrecht staan derhalve niet ter toetsing. Tijdens de strafrechtelijke detentie is het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontstaan, zodat de maatregel van ophouding voor verhoor rechtmatig is toegepast.
4.2 De gemachtigde van eiseres heeft gesteld dat eiseres niet in bewaring had mogen worden gesteld aangezien omdat zij mogelijk slachtoffer was van mensenhandel en zij op grond van onderdeel B9/3 van de Vc 2000 drie maanden bedenktijd voor het doen van aangifte had moeten krijgen. Gedurende die bedenktijd heeft eiseres rechtmatig verblijf in Nederland.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Daags na de inbewaringstelling is eiseres, blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 20 februari 2008, gehoord door twee rechercheurs, werkzaam bij de Recherche Expertise, ploeg Commerciële Zeden. Naar aanleiding van dit gehoor, afgenomen door gespecialiseerde politieambtenaren, is geconcludeerd dat hetgeen eiseres stelt te hebben meegemaakt geen mensenhandel oplevert. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht is afgegaan op de door de verbalisanten getrokken conclusie. De gemachtigde van eiseres heeft nog gesteld dat niet is gehandeld in overeenstemming met de Aanwijzing Mensenhandel (Stcrt 2006, 58 en 2006, 231), maar deze Aanwijzing afkomstig van het College van procureurs-generaal is gericht tot de hoofden van de parketten en reeds daarom is verweerder daaraan niet gebonden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 en dat ten aanzien van eiseres het vermoeden bestaat dat zij zich aan haar uitzetting zal onttrekken.
4.3 Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn en handelt verweerder voldoende voortvarend teneinde de uitzetting van eiseres te realiseren.
4.4 De rechtbank volgt de gemachtigde van eiseres niet in haar standpunt dat slechts uitzettinghandelingen verricht door de DT&V als uitzettingshandelingen kunnen worden aangemerkt. Immers, zoals ook staat vermeld in het door de gemachtigde van eiseres genoemde artikel 22 van de OMJ voert de DT&V zijn taak uit in samenwerking met andere ketenpartners van de overheid die een taak hebben in het vertrekproces. Van belang is dat voldoende voortvarend aan de uitzetting van een in bewaring gestelde vreemdeling wordt gewerkt. Niet valt in te zien dat relevante uitzettingshandelingen van ketenpartners niet betrokken zouden mogen worden bij de beantwoording de vraag of voldoende voortvarend aan de uitzetting wordt gewerkt. Het enkele feit dat deze ketenpartner formeel gezien niet binnen de organisatie van verweerder valt, is hiervoor onvoldoende. Wel is het te allen tijde de verantwoordelijkheid van verweerder om erop toe te zien dat voldoende voortvarend aan de uitzetting wordt gewerkt.
4.5 Uit het dossier blijkt dat eiseres op 5 en 6 februari 2008 door de vreemdelingenpolitie is gehoord aangaande haar identiteit en nationaliteit. Op 12 februari 2008 is een vertrekgesprek met eiseres gevoerd en is een laissez-passeraanvraag voor Congo ingevuld.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting van eiseres te realiseren. De overige door de gemachtigde geformuleerde criteria vinden geen steun in het recht.
4.6 De gemachtigde van eiseres voert terecht aan dat verweerder na de oplegging van de maatregel van bewaring niet bevoegd was de mobiele telefoon van eiseres uit te lezen. Het uitlezen van een mobiele telefoon tegen de wil van de gebruiker is een inmenging in het privéleven van die gebruiker. Een dergelijke inmenging is slechts toegestaan onder omstandigheden genoemd in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Dit artikel vereist dat voor de inmenging in het privéleven ten minste een wettelijke grondslag bestaat. Verweerder heeft gewezen op artikel 50, vijfde lid, van de Vw 2000. Naar het oordeel van de rechtbank is deze bepaling echter niet van toepassing in de onderhavige situatie.
Artikel 50, vijfde lid, van de Vw 2000, dient te worden gelezen in samenhang met de overige leden van artikel 50. Doel van de staandehouding en ophouding zijn het vaststellen van identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke status van een persoon (eerste, tweede en derde lid). Uitdrukkelijk is de bevoegdheid een persoon aan diens kleding of lichaam te onderzoeken en diens zaken te doorzoeken, beperkt tot de voor verhoor opgehouden persoon, dit volgt uit de tekst (“de opgehouden persoon”) en de toelichting bij het artikel (TK 26 732, nr. 7, pp. 192 en 193). Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek, dat ingevolge het vierde lid kan worden verlengd, kan de vreemdeling in bewaring worden gesteld. De rechtbank concludeert dan ook dat de bevoegdheid, genoemd in het vijfde lid, onlosmakelijk verbonden is met de ophouding en het doel van de ophouding, en eindigt wanneer de ophouding eindigt. Een andere lezing van artikel 50, vijfde lid, van de Vw 2000 zou niet alleen een bevoegdheid scheppen om tijdens de bewaring de zaken van een vreemdeling te onderzoeken, maar tevens een bevoegdheid scheppen om tijdens de bewaring de vreemdeling aan lichaam en kleding te onderzoeken. Uit niets blijkt dat de wetgever deze bevoegdheid heeft willen scheppen in artikel 50 van de Vw 2000.
Nu de telefoon weliswaar tijdens de ophouding bij eiseres is gevonden, maar pas op 4 februari 2008, tijdens de bewaring, is uitgelezen, is de rechtbank van oordeel dat het uitlezen van de telefoon niet meer tot doel kón hebben bij te dragen aan het onderzoek tijdens de ophouding. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de telefoon is uitgelezen zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag bestond. Dit leidt tot de conclusie dat het uitlezen onrechtmatig is geschied.
Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling kan een onrechtmatigheid eerste leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank is van oordeel dat deze inbreuk van artikel 8 van het ERVM zodanig ernstig is, dat de belangen van verweerder bij voortzetting van de bewaring hier niet tegen opwegen.
4.7 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat voortzetting van de maatregel van bewaring met ingang van 4 februari 2008 onrechtmatig is.
4.8 Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 25 februari 2008.
4.9 Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen voor 21 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring (van 4 februari 2008 tot 25 februari 2008) ten bedrage van € 70,- = € 1.470,-.
4.10 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting en nadere zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1.) Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage:
rechtdoende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 25 februari 2008;
3 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiseres schadevergoeding toe ten bedrage van € 1.470,-- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 805,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. J. van den Bos, voorzitter, en mr. C. Laukens en mr. J. de Gans, rechters, en door de voorzitter en C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier, ondertekend.
De griffier,
De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 25 februari 2008.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: