ECLI:NL:RBSGR:2008:BC5649

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3097 MAWKLA
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van reserve-soldaat en niet-verlenging van tijdelijke aanstelling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de tijdelijke aanstelling van eiser, een reserve-soldaat der eerste klasse, die in 2000 voor een periode van vier jaar was aangesteld bij het Wapen der Infanterie. De aanstelling is twee keer verlengd, laatstelijk tot 18 juni 2006. Eiser is eervol ontslagen wegens het expireren van zijn tijdelijke aanstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen toereikende grondslag was voor het niet-verlengen van de aanstelling. Verweerder, de Staatssecretaris van Defensie, erkende dat bepaalde afspraken niet zijn nagekomen, maar deze hadden geen betrekking op de duur van de aanstelling.

Eiser stelde dat hem beloften waren gedaan over de verlenging van zijn aanstelling tot de maximum leeftijd van 58 jaar, zodat hij minimaal 1000 uren zou kunnen werken. Hij vorderde ook een geldelijke compensatie voor de uren die hij niet had kunnen werken. De rechtbank oordeelde dat eiser niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen aan de gemaakte afspraken dat zijn aanstelling zou worden verlengd. Eiser had zelf een verzoek tot verlenging moeten indienen, wat hij niet had gedaan.

De rechtbank concludeerde dat er geen verplichting voor verweerder bestond om de aanstelling van eiser te verlengen en dat de beëindiging van de aanstelling per 19 juni 2006 rechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/3097 MAWKLA
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats],
en
de Staatssecretaris van Defensie, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Eiser, reserve-soldaat der eerste klasse, is met ingang van
19 juni 2000 aangesteld voor bepaalde tijd voor een periode van vier jaar bij het Wapen der Infanterie, met bestemming functies te vervullen bij het Korps Nationale Reserve (NATRES).
1.2 Eisers aanstelling is twee maal verlengd voor de periode van één jaar, laatstelijk tot en met 18 juni 2006.
2.1 Bij besluit van 9 juni 2006 heeft verweerder eiser eervol ontslag verleend per 19 juni 2006 op grond van artikel 39, tweede lid, onder b, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), wegens het expireren van zijn tijdelijke aanstelling.
2.2 Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 april 2006 (lees: 19 juli 2006), ontvangen bij verweerder op 21 juli 2006, bezwaar gemaakt.
2.3 Bij besluit van 22 februari 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 24 maart 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 18 december 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door [raadsman]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
[gemachtigden].
II. Motivering
1. Verweerder heeft eiser eervol ontslag verleend met ingang van 9 juni 2006, zijnde de datum waarop zijn tijdelijke aanstelling expireert.
2. Eiser stelt dat geen ontslag mocht worden verleend omdat hem beloften zijn gedaan, welke niet zijn nagekomen.
Hij stelt dat hij primair met zijn bezwaar beoogde te bewerkstelligen dat zijn aanstelling werd verlengd tot het bereiken van de in de regelgeving toegestane maximum leeftijd van 58 jaar, zodat hij alsnog in staat zou worden gesteld om minimaal 1000 uren te werken.
Eiser stelt dat hij subsidiair heeft beoogd een geldelijke compensatie te ontvangen als ware hem die verlenging gegeven in welk jaar hij minimaal 1000 uren zou zijn opgeroepen en daarvoor betaald, zoals hem in het vooruitzicht was gesteld. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat hem toezeggingen zijn gedaan door de plaatsvervangend Compagnies-commandant, zoals verwoord in de beslissingslijst van 14 februari 2005. Het ging daarbij om zijn overplaatsing naar Host Nation Support (HNS) te Vught en dat hij net zoveel uren (1000 uren) zou worden opgeroepen als voorheen. Uiteindelijk bleek dit niet te worden gerealiseerd, aangezien hij werd gedetacheerd naar een werkplek in Breda.
Eiser stelt dat hij financiële schade heeft geleden.
3. Ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder b, van het AMAR kan aan de militair, wanneer hij is aangesteld voor bepaalde tijd, ontslag worden verleend ter zake van het eindigen van de tijd waarvoor de aanstelling is geschied.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie ook de uitspraak van 22 januari 2004, LJN: AO2708) impliceert de bevoegdheid tot aanstellen in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd de bevoegdheid een dergelijke aanstelling na afloop van de gestelde termijn niet te verlengen c.q. om te zetten in een vaste aanstelling, tenzij enige verplichting zou bestaan tot voortzetting van het dienstverband, dan wel het niet verlengen in strijd zou komen met enige regel van ongeschreven recht.
5.1 Bij besluit van 28 februari 2005 heeft verweerder eisers aanstelling voor bepaalde tijd verlengd tot en met 18 juni 2006. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
5.2 Niet in geschil is dat verweerder niet op grond van enig algemeen verbindend voorschrift verplicht was de tijdelijke aanstelling van eiser per 19 juni 2006 nogmaals te verlengen.
5.3.1 Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij eerdere verzoeken om verlenging van zijn aanstelling mondeling heeft gedaan. Hij heeft geen verzoek om verlenging van zijn aanstelling ingediend omdat hij in afwachting was van een gesprek met kapitein [B] om verlenging te realiseren. Bedoeld gesprek heeft nimmer plaatsgevonden, aldus eiser. Verweerder heeft ter zitting betwist dat eiser eerdere verlengingsaanvragen mondeling heeft gedaan en dat dit de gebruikelijke gang van zaken zou zijn.
5.3.2 Uit de door eiser overgelegde e-mailwisseling, met name de e-mail van
31 maart 2006 van Bataljonsadjudant [A] aan eiser, blijkt dat kapitein [B] een gesprek wilde voeren met eiser. Aanleiding voor dit gesprek vormde - zoals eiser heeft gesteld - een door hem ontvangen e-mail met de opmerking 'dat men hem moet lozen'. Eiser wenste hierover uitleg te ontvangen. Uit de e-mail van 31 maart 2006 blijkt voorts dat eiser geen hoge verwachtingen zou moeten hebben van het geprek en dat, volgens Baltaljonsadjudant [A], kapitein [B] aangeeft dat hij het betreurt dat de betreffende e-mail is verzonden, dat hij mogelijk met eiser de einddatum Natres zal vaststellen en dat hij mogelijk uitleg zal geven omtrent een administratieve verplaatsing van eiser.
De rechtbank overweegt dat uit de e-mailwisseling volgt dat eiser een gesprek in het vooruitzicht werd gesteld. Hieruit volgt niet dat verlenging van de aanstelling de directe aanleiding zou vormen voor het gesprek. Eiser mocht hieraan bovendien niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat verweerder het initiatief diende te nemen in het kader van een eventuele verlenging van zijn aanstelling. Verweerder heeft reeds in het aanstellings-besluit van eiser van 8 juni 2000 aan eiser kenbaar heeft gemaakt dat verlenging van zijn aanstelling op zijn verzoek kan geschieden, tenzij anders wordt bepaald. Het had derhalve op de weg van eiser gelegen om een verlengingsverzoek in te dienen.
5.4 De rechtbank is niet gebleken dat geen toereikende grondslag voor het niet-verlengen van de aanstelling van eiser zou bestaan. Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat bepaalde afspraken jegens eiser niet zijn nagekomen. Deze afspraken hadden, zoals eiser heeft gesteld, betrekking op een plaatsing naar HNS per 1 maart 2005. De rechtbank volgt verweerder in diens overweging dat de gemaakte afspraken geen betrekking hadden op de duur van eisers aanstelling. Hetgeen eiser dienaangaande heeft aangevoerd kan derhalve geen doel treffen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zijdens de organisatie geen behoefte bestond aan verlenging van de aanstelling van eiser. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de organisatie de inzet van reservisten bepaalt vanuit een behoefte. De reservist geeft aan of hij die behoefte kan invullen. Er was vanuit de organisatie sprake van verminderde behoefte. Dit blijkt uit het feit dat eisers aanstelling telkens met één jaar is verlengd. Het is gebruikelijk dat een aanstelling voor een langere periode wordt verlengd. In het onderhavige geval heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser geen verzoek tot verlenging van zijn aanstelling heeft ingediend. Indien eiser wel een verzoek had ingediend, zou dit in overweging zijn genomen, aldus verweerder. De rechtbank overweegt dat uit hetgeen eiser heeft aangevoerd geen verplichting voor verweerder kan worden afgeleid om eisers aanstelling te verlengen.
5.5 Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten de beëindiging van de tijdelijke aanstelling van eiser per 19 juni 2006 te handhaven.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M.M.F. Holtrop en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2008, in tegenwoordigheid van A.J. Faasse - van Rossum, griffier.