RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07 / 35496
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 januari 2008
[Eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1982, van Congolese nationaliteit, verblijvende in het Uitzetcentrum Schiphol,
eiseres,
gemachtigde: mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Kras, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiseres heeft op 8 september 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 13 september 2007 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 13 september 2007 beroep ingesteld.
1.2 Eiseres heeft op 13 september 2007 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist. Het verzoek is bij uitspraak van 2 oktober 2007 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats (AWB 07/35499 en 07/35501) toegewezen.
1.3 Verweerder heeft op 7 november een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 22 november 2007. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.4 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd. Zij is afkomstig uit de Democratische Republiek Congo (DRC) en woonde met haar familie in Kinshasa. Haar vader was rechter. Haar problemen zijn begonnen in mei 2007 toen een aantal mannen over de omheining kwam en op de deur van de familiewoning schoot. Na die dag zijn zij tot 3 september 2007 vrijwel iedere nacht tussen 23.00 uur en 3.00 uur langs gekomen en probeerden zij de deur te forceren. De mannen bedreigden de vader van eiseres met de dood. Haar vader heeft helemaal niets verteld over die mensen. Eiseres en haar familie zijn al die tijd binnenshuis gebleven want zij riskeerden het niet naar buiten te gaan. Eiseres heeft na de eerste bedreiging de reisagent gebeld en gevraagd of deze iets voor haar kon doen. Vanaf 3 september 2007 heeft eiseres’ familie de woning verlaten en zij zijn allemaal een andere kant op gegaan. De vader van eiseres heeft alle documenten van de familie meegenomen. Eiseres heeft enige tijd op straat gezworven en kwam op 6 september 2007 toevallig haar moeder tegen. Haar moeder is toen met haar meegegaan. Op 5 september 2007 kwam zij toevallig op straat ook haar reisagent tegen die haar reisdocumenten heeft gegeven. Op diezelfde datum is zij met het vliegtuig naar Ethiopië gevlogen.
2.5 Verweerder acht het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig. Zij heeft toerekenbaar geen identiteitsdocumenten overgelegd en voorts heeft het relaas van eiseres geen positieve overtuigingskracht.
2.6 Eiseres voert aan dat uit haar verklaringen, waarin zij onder meer naar voren heeft gebracht dat haar vader al haar documenten had meegenomen, blijkt dat zij haar identiteitsdocumenten niet bij haar aanvraag heeft kunnen overleggen. Voorts betoogt zij dat haar asielrelaas wel degelijk serieus is te nemen. De tegenstrijdigheden die verweerder meent op te merken tussen haar verklaringen in het eerste en het nader gehoor, zijn alleen het gevolg van de omstandigheid dat zij tijdens haar eerste gehoor in de Franse taal is gehoord en niet in het Lingala, haar moedertaal. Eiseres voert tevens aan dat zij een kwetsbare jonge vrouw is, die bij gedwongen terugkeer naar de DRC een reëel risico loopt om door toedoen van de Congolese veiligheidsdienst DGM te worden blootgesteld aan een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Het bestaan van dat risico, aldus eiseres, is onder andere op te maken uit het door haar bij haar zienswijze overgelegde stuk van Docu Congo, getiteld: “Actualiteiten 30 mei 2007 - Gedwongen terugkeer naar Congo-Kinshasa”. Daarnaast wijst eiseres op de op 12 november 2007 overgelegde uitspraak van een Engelse rechter van van de Royal Courts of Justice te London van 23 augustus 2007 en Congo Forum, waaruit is op te maken dat een Engelse rechter onlangs de uitzetting van 40 uitgeprocedeerde Congolezen uit Groot-Brittannië heeft opgeschort.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 De rechtbank deelt het oordeel van de voorzieningenrechter van 2 oktober 2007, voor zover deze in rechtsoverwegingen 2.6 tot en met 2.17 heeft overwogen dat verweerder op juiste gronden heeft geweigerd om eiseres een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw te verlenen. De rechtbank maakt deze overwegingen tot de hare.
2.8 Gelet hierop ligt thans slechts nog ter beoordeling voor het beroep van eiseres op artikel 3 EVRM.
2.9 In het door eiseres overgelegde bericht van Docu Congo, “Actualiteiten 30 mei 2007 - Gedwongen terugkeer naar Congo-Kinshasa” wordt onder andere melding gemaakt van een getuigenis van een Congolese jonge moeder, die in februari 2007 met drie van haar kinderen vanuit Engeland naar Kinshasa is uitgezet. Bij aankomst in Kinshasa moest zij haar adres opgeven waar ze zou verblijven. Op dat adres is zij de volgende ochtend opgehaald voor ondervraging. Na een maand van ondervragingen, verkrachtingen en andere ontberingen zou zij met hulp hebben weten te ontkomen. Uit de door eiseres overgelegde uitspraak van de Engelse rechter van de Royal Courts of Justice van 23 augustus 2007 en van Congo Forum van 7 september 2007, komt naar voren dat een Engelse rechter de uitzetting naar de DRC van veertig asielzoekers heeft opgeschort op grond van “fresh evidence of maltreatment and imprisonment of individuals removed to the DRC.” Uit de overgelegde informatie blijkt dat nader onderzoek zal plaatsvinden en de rechter vervolgens een beslissing zal nemen.
2.10 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de overgelegde informatie geen aanleiding geeft om niet langer van de actualiteit en juistheid van het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 12 juni 2007 uit te gaan. De informatie in het stuk van Docu Congo, waarnaar eiseres heeft verwezen, heeft betrekking op een geval dat in februari 2007 zou hebben plaatsgevonden, derhalve nog binnen de verslagperiode van het ambtsbericht en is overigens niet nader geconcretiseerd. Over de achtergrond ervan is te weinig bekend om daar verdergaande conclusies uit te trekken met betrekking tot de actualiteit van het ambtsbericht. Ook het enkele feit dat een Engelse rechter aanleiding heeft gevonden om hangende zijn uitspraak de uitzetting van een aantal Congolezen op te schorten, is daarvoor onvoldoende. Eiseres heeft immers niet aangegeven wat de achtergronden van deze beslissing zijn en ook is de definitieve beslissing van deze Engelse rechter nog niet bekend.
2.11 In voornoemd ambtsbericht is op bladzijde 53 het volgende vermeld:
“Medewerkers van verschillende onafhankelijke en als betrouwbaar bekend staande Congolese en internationale organisaties kennen geen gevallen van teruggekeerde afgewezen en uitgeprocedeerde asielzoekers uit Europa die tijdens de verslagperiode vanwege hun asielachtergrond problemen hebben ondervonden met de DGM of andere autoriteiten. Meerdere onafhankelijke bronnen melden dat het feit dat iemand asiel heeft gevraagd niet als een probleem wordt gezien in de DRC en dus geen reden is voor aanhouding door de DGM, zelfs indien deze informatie bekend zou zijn.”
2.12 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres overgelegde informatie onvoldoende concreet is om als aanknopingspunt te kunnen dienen voor twijfel aan de juistheid van de informatie in het ambtsbericht, als hiervoor weergegeven. Achtergrondinformatie over de zaak van de in februari 2007 teruggekeerde asielzoekster ontbreekt immers evenals nadere gegevens over de “fresh evidence” van mishandeling en gevangenneming van personen die vanuit Engeland naar de DRC zijn uitgezet en welke reden vormden voor de beslissing van de Engelse rechter tot opschorting van de uitzetting.
Eiseres heeft in beroep gesteld dat telefonisch contact met de Engelse advocaat inmiddels heeft uitgewezen dat de stukken die ten grondslag liggen aan de uitspraak van de Engelse rechtbank niet openbaar zijn. Eiseres heeft om die reden ter zitting de rechtbank verzocht om het vooronderzoek te heropenen ten einde en op de voet van artikel 8:45 Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de Engelse rechtbank genoemde stukken op te vragen.
2.13 Verweerder heeft ter zitting zijn standpunt gehandhaafd dat de door eiseres overgelegde informatie onvoldoende concreet is om als aanknopingspunt te kunnen dienen voor twijfel aan de juistheid van het ambtsbericht. Verweerder meent dat rechtsoverweging 2.20 van voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter als uitgangspunt geldt. Eiseres heeft geen specifieke haar betreffende omstandigheden aangevoerd waaruit de conclusie getrokken zou moeten worden dat sprake is van een reëel en voorzienbaar risico dat juist zij bij terugkeer naar de DRC zal worden onderworpen een door artikel 3 EVRM verboden handeling. Het enkele feit dat een Engelse rechter aanleiding heeft gevonden om hangende zijn uitspraak de uitzetting van een aantal Congolezen op te schorten, is daarvoor onvoldoende. Gemachtigde van verweerder heeft gesteld dat eiseres haar beroep op artikel 3 EVRM niet heeft onderbouwd.
2.14 De rechtbank heeft ter zitting, na schorsing voor beraad, medegedeeld dat zij het verzoek van eiseres om ex artikel 8:45 Awb nader onderzoek in te stellen, afwijst. Zij overweegt hierbij dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. Nu eiseres zich geconfronteerd ziet met de omstandigheid dat zij niet aan de door haar gewenste Engelse documenten kan komen, lag het op haar weg het beroep op artikel 3 EVRM anderszins te staven. Dit heeft eiseres nagelaten.
2.15 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op een door artikel 3 EVRM verboden handeling, in die zin dat sprake is van specifieke individuele kenmerken, waaruit een dergelijk risico voor een behandeling in strijd met die bepaling valt af te leiden.
2.16 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.17 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.C.C. van de Schepop, rechter, en op 7 januari 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.