ECLI:NL:RBSGR:2008:BC5589

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/530168-07 ea
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hoek
  • A. Honée
  • J. Kuipéri
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en diefstal tijdens studentenfeest met bedreiging van getuige

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en diefstal. De verdachte heeft op 14 oktober 2006 samen met anderen een ruit van een winkel ingetrapt, wat leidde tot financiële schade voor de benadeelde. Daarnaast heeft hij op 19 november 2007 twee geluidsboxen uit een auto gestolen, wat gevoelens van onveiligheid in de samenleving heeft veroorzaakt. De verdachte en zijn medeverdachten hebben ook eigendommen van vier personen gestolen tijdens een feest in een studentenhuis, waarbij zij misbruik hebben gemaakt van de gastvrijheid van de bewoners. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bij een andere gelegenheid een getuige heeft bedreigd die aangifte had gedaan tegen een vriend van hem. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 170 uren en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om bedragen van € 407,82 en € 108,25 te betalen. De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van feit 7 nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van feit 9, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij dit feit had begaan.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VONNIS)
parketnummers 09/530168-07, 09/530709-06 (t.b.g.), 09/562335-07 (t.b.g.),
09/520774-07 (t.b.g.) en 09/535570-07 (TUL)
's-Gravenhage, 29 februari 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte C.],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1987,
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 februari 2008.
De verdachte is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. Van der Laan heeft gevorderd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 7 nietig wordt verklaard en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4, feit 5 primair, feit 6, feit 8 en feit 9 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, waartoe verdachte bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 4 oktober 2007 is veroordeeld, te weten 1 maand gevangenisstraf.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de hoofdelijke verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 108,25, subsidiair 2 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A.].
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Nietigheid van de dagvaarding.
Ten aanzien van feit 7:
Niet kan worden vastgesteld welke sleutelbos bedoeld wordt in het telastgelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat feit 7 zoals vermeld op de telastlegging onvoldoende feitelijk is. De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van feit 7 daarom nietig verklaren.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder feit 9 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Vast is komen te staan dat er op 29 oktober 2007 door [aangever 1] aangifte is gedaan van diefstal van haar fiets (1) met [serienummer] en [sleutelnummer]. Tevens is vast komen te staan dat verdachte op 19 november 2007 met de betreffende fiets werd aangetroffen op de [G-straat] te Leiden (2).
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij de fiets heeft gevonden in een steegje achter de [h-straat] te Leiden.
Omtrent de wetenschap van verdachte over de criminele herkomst van deze fiets, toen verdachte deze voorhanden kreeg, is niets vastgesteld.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het feitencomplex niet kan worden gekwalificeerd als (opzet)heling.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4, feit 5 primair, feit 6 en feit 8 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverwegingen.
Ten aanzien van feit 1:
Op 14 oktober 2006 heeft [aangever 2] aangifte gedaan van openlijke geweldpleging tegen zijn winkelruit (3). Getuige [getuige H.] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat vier Antilliaanse jongens langs de zijde van de [e-straat] te Leiden liepen. Hij zag en hoorde dat de jongens ongeveer vanaf de seksshop op ramen en deuren van bedrijven/woningen begonnen te slaan. Hij zag dat de jongens net voorbij de pizzeria liepen en toen hoorde hij dat er een glas kapot ging.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (5) blijkt dat de politie op de [e-straat] door twee getuigen werd aangesproken die verklaarden dat door vijf Antilliaanse jongens een ruit was ingetrapt.
[D.], een neef van verdachte, heeft bij de politie verklaard (6) dat hij op 13 oktober 2006 samen met verdachte en een paar vrienden van verdachte in Leiden was. Hij heeft tevens verklaard dat de anderen dronken waren en in het centrum met elkaar aan het stoeien waren waarbij zij tegen ruiten van winkels aanvielen. [Neef D.] heeft voorts verklaard dat hij tegen zijn neef heeft gezegd dat ze moesten stoppen waarna verdachte naar de jongens is toegelopen en hij, [Neef D.], toen hoorde dat er een ruit kapotging. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank dit feit bewezen.
Ten aanzien van feit 2:
Uit het politiedossier (7) is gebleken dat de politie een melding kreeg van een inbraak in een auto die geparkeerd stond op de [f-straat] te Leiden en dat de donkergetinte daders, gekleed in donkere kleding, mogelijk via de [a-straat] in de richting van de Merenwijk zouden zijn weggelopen. Toen de politie achter de gesignaleerde verdachten aanreed, begonnen zij te rennen. Verdachte werd vervolgens aangehouden. De verbalisanten zijn teruggelopen naar de plek waar zij de drie verdachten al zagen lopen. Daar zagen zij een crossfiets, een zwarte jas en twee autoboxen van het merk Marquant liggen. [aangever 3] heeft op 18 juni 2006 aangifte gedaan van diefstal van de geluidsboxen uit de auto die geparkeerd stond aan de [f-straat] te Leiden (8).
Getuige [G.] heeft verklaard (9) dat hij één persoon gebukt op de bestuurdersstoel met iets bezig zag terwijl een andere persoon met een fiets aan de bijrijderskant van de auto stond.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (10) is gebleken dat verdachte bij het leegmaken van zijn zakken, een klein zwart dopje uit zijn rechter broekzak haalde. Dit dopje bleek een zelfde soort dopje te zijn als die op de inbeslaggenomen geluidsboxen zaten.
Verdachte heeft bij de politie verklaard (11) dat hij op de [f-straat] liep en samen met [verdachte A.] in de auto ging kijken of er wat mee te nemen viel.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het dopje op straat heeft gevonden en toen in zijn zak heeft gestopt. Verdachte ontkent de geluidsboxen te hebben gestolen.
De rechtbank acht de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft gegeven ongeloofwaardig en zal de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd voor het bewijs bezigen.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank dit feit bewezen.
Ten aanzien van feit 3 tot en met feit 6:
Vier personen hebben aangifte gedaan van diefstal van verschillende goederen op het moment dat zij op een feest in een studentenhuis aan de [b-straat] te Leiden waren .
Bij de aanhouding van verdachte en zijn twee medeverdachten werd een groot aantal goederen van de aangevers aangetroffen (13).
Zowel verdachte als zijn twee medeverdachten [verdachte A.] en [verdachte B.] hebben ter terechtzitting verklaard dat zij, in de nacht dat de diefstallen gepleegd zijn, in de studentenwoning aan de [b-straat] te Leiden aanwezig zijn geweest.
Verdachte heeft bij de politie verklaard (14) dat zij alledrie heel dronken waren en dat zij op een bepaald moment in een kamer waren waar veel jassen hingen. Daar hebben zij in de zakken van de jassen gevoeld of er iets mee te nemen viel. Dit deden zij met nog twee andere onbekend gebleven jongens. Die jongens liepen vervolgens een kamer in waarna verdachte, [verdachte A.] en [verdachte B.] achter hen aan zijn gelopen. Zij kwamen in een kamer waarin iemand lag te slapen. Toen zij buiten kwamen hadden de twee onbekende jongens een tas meegenomen van waaruit verdachte en zijn medeverdachten hebben geprobeerd te pakken wat ze pakken konden.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat iedereen op het feest in het studentenhuis dronken was en dat er veel spullen op de grond lagen. Hij heeft spullen opgeraapt en vervolgens in zijn zak gestopt. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij, nadat hij uit de kamer van de slapende jongen kwam, een telefoon in handen kreeg van één van de onbekend gebleven jongens, en deze vervolgens in zijn zak heeft gestopt.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank deze feiten bewezen.
Ten aanzien van feit 8:
Op 7 september 2007 heeft [aangever 4] aangifte gedaan van bedreiging waarbij verdachte de woorden “je hele kankerfamilie gaat eraan” heeft geuit (15). Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze woorden tegen [aangever 4] heeft gezegd.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank dit feit bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen goederen door tegen een ruit te trappen. Door aldus te handelen heeft verdachte de benadeelde financiële schade toegebracht en overlast bezorgd.
Voorts heeft verdachte uit een auto twee geluidsboxen gestolen. Hierdoor heeft verdachte gevoelens van onveiligheid veroorzaakt in de samenleving en heeft hij rechtstreeks schade aan de benadeelde berokkend.
Verdachte heeft tezamen met zijn twee medeverdachten vanuit een studentenhuis, waar een feest werd gegeven, eigendommen van vier personen gestolen. Zij hebben deze goederen zonder enige schroom weggenomen en zijn vervolgens vertrokken van het feest. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van de gastvrijheid van de bewoners van het studentenhuis en dat hij het vertrouwen van de aangevers heeft beschaamd door hun eigendommen weg te nemen tijdens een feest.
Verdachte heeft voorts bij een andere gelegenheid [aangever 4] bedreigd nadat deze aangifte had gedaan tegen een vriend van verdachte. Verdachte wilde dat zijn naam uit de aangifte verwijderd zou worden en heeft om die reden jegens [aangever 4] dreigende taal geuit. Door aldus te handelen heeft verdachte [aangever 4] vrees aangejaagd. Een ieder dient aangifte te kunnen doen zonder het risico te lopen deswege te worden bedreigd zodat dit feit bestraft dient te worden.
De rechtbank houdt rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, d.d. 24 januari 2008, waaruit is gebleken dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank ziet mede gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten geen gronden om de aan verdachte op te leggen straf (deels) voorwaardelijk op te leggen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de navolgende straf passend en geboden is.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[aangever 2], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 407,82.
De rechtbank acht de vordering van zo eenvoudige aard dat deze vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 407,82.
[slachtoffer A.], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 108,25.
De rechtbank acht de vordering van zo eenvoudige aard dat deze vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 3 (parketnummer 09/530709-06) bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van 108,25, hoofdelijk door verdachte of zijn mededaders te voldoen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregelen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 407,82 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2].
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 3 (parketnummer 09/530709-06) bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 108,25, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A.].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 63, 141, 285, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van feit 7;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder feit 9 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4, feit 5 primair, feit 6 en feit 8 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen goederen;
ten aanzien van feit 2 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd;
ten aanzien van feit 3 primair, feit 4, feit 5 primair en feit 6:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 8:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 170 (HONDERDENZEVENTIG) UREN;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 166 (HONDERZESENZESTIG) uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 83 (DRIEENTACHTIG) DAGEN;
in verzekering gesteld op : 18 juni 2006,
in vrijheid gesteld op : 20 juni 2006;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 2], een bedrag van € 407,82;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 407,82, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 8 (ACHT) dagen.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer A.], een bedrag van € 108,25;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 108,25 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A.];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 (TWEE) dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Hoek, voorzitter,
Honée en Kuipéri, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Rhijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 februari 2008.
-------------------------------------
(1) Proces-verbaal van aangifte van politie Hollands-Midden, nr. PL 1644/07-218934, p. 3-4
(2) Proces-verbaal van aanhouding van politie Hollands-Midden, nr. PL 1643/07-233351, p. 5-6
(3) Proces-verbaal van aangifte van politie Hollands-Midden, nr. PL 1644/06-199002, p. 77-78
(4) Proces-verbaal van verhoor van politie Hollands-Midden, nr. PL 1644/06-199002, p. 50-51
(5) Proces-verbaal van bevindingen van politie Hollands-Midden, nr. PL 1644/06-199002, p. 45-47
(6) Proces-verbaal van verhoor van politie Hollands-Midden, nr. PL 1644/06-199002, p. 61-62
(7) Proces-verbaal van politie Hollands-Midden, nr. PL 1644/06-005513, met bijlagen, p. 1-287
(8) Proces-verbaal van aangifte van politie Hollands-Midden, nr. PL 1643/06-116952, p. 66-67
(9) Proces-verbaal van verhoor van politie Hollands-Midden, nr. PL 1643/06-116952, p. 72-73
(10) Proces-verbaal van bevindingen van politie Hollands-Midden, nr. PL 1643/06-116952, p. 58-61
(11) Proces-verbaal van verhoor van politie Hollands-Midden, PL 1643/06-116952, p. 85
(12) Processen-verbaal van politie Hollands-Midden, nr. PL 1644/06-117133, p. 95, p. 136, p. 170, p. 207
(13) Processen-verbaal van bevindingen van politie Hollands-Midden, nr. PL 1643/06-116952, p. 65, p. 92, p. 135
(14) Proces verbaal van verhoor van politie Hollands-Midden, nr. PL 1643/06-116952, p. 85
(15) Proces-verbaal van aangifte van politie Hollands-Midden, nr. PL 1641/07-181636, p. 12-13