RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/530708-06
's-Gravenhage, 29 februari 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte B.],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 februari 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. drs. L.P.H. de Milliano, advocaat te Katwijk aan Zee, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. Van der Laan heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder feit 1 primair en subsidiair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder feit 1 meer subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 telastgelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 80 uren, subsidiar 40 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de hoofdelijke verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 108,25, subsidiair 2 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A.]
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de medeverdachte [verdachte A.] ten aanzien van feit 1 niet is vervolgd en verdachte wel.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat [verdachte A.] ten aanzien van het eerste feit zoals dat bij deze verdachte is telastgelegd niet is vervolgd omdat deze ten aanzien van dit feit niet is gehoord. Tevens was al een groot aantal feiten telastgelegd bij [verdachte A.] zodat de keuze is gemaakt om hem niet voor dit feit te vervolgen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie overweegt de rechtbank het volgende.
Het openbaar ministerie kan op basis van het opportuniteitsbeginsel zelf beslissen wie er op verdenking van het plegen van een strafbaar feit wordt vervolgd en voor welke feiten deze verdachten worden vervolgd.
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie in redelijkheid heeft kunnen komen tot de afweging om [verdachte A.] niet voor dit feit te vervolgen nu [verdachte A.] bij de politie onvoldoende over dit feit is gehoord en [verdachte A.] reeds voor zes andere feiten werd vervolgd. Hieruit volgt dat de situatie van [verdachte A.] verschilde van die van verdachte zodat de beslissing om verdachte wel, en [verdachte A.] niet ter zake van feit 1 te vervolgen, niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van hetgeen aan verdachte is telastgelegd onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen is gebleken dat de politie een melding had gekregen dat drie donker getinte mannen van ongeveer 20 jaar oud, donker gekleed inbraken in drie personenauto’s op de [f-straat] in Leiden zouden hebben gepleegd (1)
Getuige [D.] heeft verklaard (2) dat hij één persoon gebukt op de bestuurdersstoel met iets bezig zag terwijl een andere persoon met een fiets aan de bijrijderskant van de auto stond. Tevens zag hij nog twee personen in de richting van de [a-straat] lopen. De personen bij de auto zijn in dezelfde richting gaan lopen op het moment dat zij de getuige opmerkten.
Verdachte heeft verklaard (3) dat hij van het feest op de [b-straat] te Leiden alleen naar huis is gelopen en dat hij later een groep jongeren tegenkwam bij de Groenoordhallen en toen aldaar werd aangehouden.
Medeverdachte [verdachte C.] heeft verklaard (4) dat hij op de [f-straat] liep en samen met [verdachte A.] in de auto ging kijken of er wat mee te nemen viel. [medeverdachte C.] heeft tevens verklaard dat verdachte hier niets mee te maken wilde hebben en doorliep, waarna zij hem weer tegenkwamen bij de Groenoordhallen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de geluidsboxen uit de auto en ook niet dat hij daar behulpzaam bij is geweest. Evenmin is gebleken dat verdachte de geluidsboxen daadwerkelijk voorhanden heeft gehad. Uit het enkele feit dat verdachte in de buurt van waar de geluidsboxen zich bevonden, is aangehouden kan, mede gezien de verklaringen van [medeverdachte C.], [getuige D.] en verdachte zelf, niet worden geconcludeerd dat hij de geluidsboxen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 17 juni 2006 tot en met 18 juni 2006 tezamen met zijn twee medeverdachten vanuit een studentenhuis, waar zij op een feest waren, eigendommen van vier verschillende personen gestolen. Zij hebben deze goederen zonder enige schroom weggenomen en zijn vervolgens vertrokken van het feest. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van de gastvrijheid van de bewoners van het studentenhuis en dat hij het vertrouwen van de aangevers heeft beschaamd door hun eigendommen weg te nemen tijdens een feest. Hij heeft door aldus te handelen niet alleen schade toegebracht maar ook gevoelens van onveiligheid en onrust bij de slachtoffers veroorzaakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 29 januari 2008, waaruit is gebleken dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Hoewel de rechtbank, gezien de ernst van het bewezen feit, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd acht, zal zij aan verdachte, nu hij niet eerder in verband met strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is geweest, een taakstraf opleggen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de navolgende straf passend en geboden is.
De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer A.], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 108,25. De rechtbank acht de vordering van zo eenvoudige aard dat deze vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 108,25, hoofdelijk door verdachte of zijn mededaders te voldoen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 108,25, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A.]
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 70 (ZEVENTIG) UREN;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 66 (ZESENZESTIG) uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 33 (DRIEENDERTIG) DAGEN;
in verzekering gesteld op : 18 juni 2006,
in vrijheid gesteld op : 20 juni 2006;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer A.], een bedrag van € 108,25;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 108,25 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A.];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 (TWEE) dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Hoek, voorzitter,
Honée en Kuipéri, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Rhijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 februari 2008.
----------
(1) Proces-verbaal van bevindingen van politie Hollands-Midden, nr. PL. 1643/06-116952, p. 52-54
(2) Proces-verbaal van verhoor van politie Hollands-Midden, PL 1643/06-116952, p. 72-73
(3) Proces-verbaal van verhoor van politie Hollands-Midden, PL 1643/06-116952, p. 82-83
(4) Proces-verbaal van verhoor van politie Hollands-Midden, PL 1643/06-116952, p. 85