RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757436-07
's-Gravenhage, 14 februari 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting voor vrouwen te Breda.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 juli 2007, 1 oktober 2007, 19 december 2007 en 31 januari 2008.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr Roethof, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Backer heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding onder 1 eerste cumulatief/alternatief, 2 eerste cumulatief/alternatief en 4 eerste cumulatief/alternatief telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding onder 1 tweede en derde cumulatief/alternatief, 2 tweede en derde cumulatief/alternatief, 3, 4 tweede cumulatief/alternatief en 5 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen haar te geven door de Stichting Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt deelname aan een behandeling bij de GGZ met betrekking tot de persoonlijkheidsstoornis en het cannabismisbruik van verdachte.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De raadsman van verdachte betwist de betrouwbaarheid van de verklaringen die de kinderen tijdens de tweede studioverhoren hebben afgelegd, waarin zij beiden voor het eerst verklaren over de mishandeling door verdachte. De raadsman voert daartoe aan dat de kinderen in deze verklaringen steeds andere oorzaken hebben genoemd voor het bij hen geconstateerde letsel . Volgens de raadsman kunnen de kinderen in de periode tussen de eerst afgelegde verklaringen en de tweede studioverhoren zijn beïnvloed door buitenstaanders.
De rechtbank verwerpt dit betrouwbaarheidsverweer en overweegt daartoe het volgende.
De kinderen hebben hun belastende verklaringen afzonderlijk van elkaar afgelegd en ze hebben gelijkluidend verklaard over het ‘kelen’ door hun moeder. Niet gebleken is dat zij daarbij op enigerlei wijze zijn beïnvloed De inhoud van deze verklaringen wordt ondersteund het letsel dat bij beide kinderen is geconstateerd door [A], kinderarts, en voorts door de brief van deze arts, waarin hij aangeeft dat de manier van kelen, zoals uitgebeeld door de kinderen tijdens het tweede studioverhoor, het letsel in de hals van de kinderen kan verklaren. Voorts wordt de inhoud van de verklaringen van de kinderen tijdens het tweede studioverhoor ondersteund door het letsel dat in de telastgelegde periode in de hals bij de kinderen is geconstateerd door [B] en [C], groepsleerkrachten. Er is geen andere waarschijnlijke oorzaak voor het letsel gevonden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de kinderen tijdens de tweede studioverhoren consistent zijn en ondersteund worden door andere verklaringen in het dossier, waaruit volgt dat deze verklaringen voldoende betrouwbaar zijn en derhalve voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het feit dat de kinderen niet onmiddellijk belastend over hun moeder hebben verklaard doet aan het bovenstaande niet af, temeer nu geenszins kan worden uitgesloten dat verdachte haar kinderen heeft ingeprent wat zij over hun letsels zouden moeten verklaren indien naar de oorzaak daarvan zou worden gevraagd.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 3 en 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief is telastgelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 tweede cumulatief/alternatief heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte de kinderen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, aangezien sprake is van blijvend letsel , bestaande uit blijvend zichtbare littekens ten gevolge van de verwondingen in de hals .
De rechtbank overweegt dat het geconstateerde littekenweefsel bij de kinderen in de hals het gevolg is van oppervlakkige krabverwondingen. Op de foto’s die van de kinderen zijn gemaakt ten tijde van het forensisch pediatrisch onderzoek is het littekenweefsel duidelijk zichtbaar. Ter terechtzitting heeft verdachte recentere foto’s van de kinderen laten zien, waaruit blijkt dat ook thans er nog littekenweefsel zichtbaar is. De rechtbank heeft bij het bekijken van laatstgenoemde foto’s echter geconstateerd dat het littekenweefsel op die foto’s verminderd is ten opzichte van het littekenweefsel ten tijde van genoemd onderzoek. Gelet op de omstandigheid dat het littekenweefsel in de loop der tijd reeds is verminderd en naar verwachting nog verder zal verminderen, is de rechtbank samen met de raadsman van oordeel dat de kinderen aan hun krabverwondingen naar alle waarschijnlijkheid geen blijvend zichtbare littekens zullen overhouden. Gelet hierop kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte haar kinderen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht .
Ten aanzien van het feit onder 3 telastgelegd, heeft de officier van justitie aangevoerd dat de telastgelegde mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de verklaringen van de kinderen tijdens de studioverhoren en de verklaringen van de groepsleerkrachten met betrekking tot andere geconstateerde verwondingen bij [kind] , te weten een open wond op de hand, een bloeddoorlopen oog, een blauwe plek en een snee in het gezicht.
De rechtbank overweegt dat er onvoldoende wettig bewijs is voor hetgeen de verdachte onder 3 is telastgelegd. Tijdens de studioverhoren verklaart slechts één van de kinderen dat verdachte hen tegen de verwarming heeft gegooid en dat verdachte hen heeft geslagen met de hand. Geen van de kinderen verklaart over het slaan met een stok door de verdachte. Hoewel de door de groepsleerkrachten geconstateerde verwondingen bij [kind] kunnen duiden op eerdere mishandelingen door de verdachte,kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat deze verwondingen het gevolg zijn van de mishandeling, zoals omschreven in de telastlegging. Derhalve is onvoldoende wettig bewijs voorhanden dat verdachte het onder 3 telastgelegde heeft gepleegd.
Ten aanzien van het feit onder 4 tweede cumulatief/alternatief telastgelegd, heeft de officier van justitie aangevoerd dat er voldoende wettige bewijsmiddelen aanwezig zijn om tot bewezenverklaring te komen. Uit de verklaring van [zuster/medeverdachte] blijkt dat verdachte haar ernstig heeft mishandeld. Deze verklaring wordt volgens de officier van justitie ondersteund door de verklaringen van de kinderen tijdens de studioverhoren over de mishandeling door verdachte.
De rechtbank overweegt dat de mishandeling zoals omschreven onder 4 in de telastlegging, slechts wordt ondersteund door een verklaring van [zuster/medeverdachte] . De kinderen verklaren wel dat [zuster/medeverdachte] door de verdachte is mishandeld, maar zij omschrijven niet concreet waar deze mishandeling uit bestond. Derhalve is onvoldoende wettig bewijs voorhanden dat de mishandeling van [zuster/medeverdachte] heeft plaatsgevonden op de wijze zoals omschreven onder 4 en dient verdachte van deze mishandeling te worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 derde cumulatief/alternatief, 2 derde cumulatief/alternatief en 5 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van haar twee kinderen in de leeftijd van 5 en 7 jaren oud. Verdachte heeft de kelen van de kinderen meermalen dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden. Daarnaast heeft verdachte haar nagels in de halzen van de kinderen gedrukt en gedrukt gehouden, als gevolg waarvan de kinderen littekenweefsel in de nek hebben bekomen.
Voorts heeft verdachte samen met een ander haar twee kinderen, die bij beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 5 september 2006 onder toezicht zijn gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden en kindertehuis Vliet en Burg, ontrokken aan het wettig gezag of bevoegd opzicht, door hen op 10 september 2006 zonder toestemming mee te nemen naar een voor die laatsten onbekende plaats.
Verdachte heeft door aldus te handelen haar kinderen pijn en letsel toegebracht. Van verdachte mocht als moeder verwacht worden dat zij haar zeer jeugdige kinderen veiligheid, vertrouwen en geborgenheid zou bieden. Verdachte deed echter het tegenovergestelde; zij deed haar kinderen angst en geweld aan en heeft hen aan traumatische ervaringen blootgesteld. Het behoeft geen betoog dat verdachte door haar handelwijze ernstige psychische schade aan haar kinderen heeft berokkend. Verdachte is de instigator van genoemde gewelddadige handelingen geweest en heeft een zeer groot aandeel gehad in de feitelijke uitvoering daarvan. De omstandigheid dat haar kinderen - fysiek - geen blijvend letsel hebben opgelopen is geenszins aan verdachte en haar mededader te danken.
Daarnaast heeft verdachte op zodanige wijze in strijd gehandeld met hetgeen bij beschikking omtrent de onder toezichtstelling van de kinderen is bepaald, dat degenen die het wettig gezag of bevoegd toezicht uitoefenen over de kinderen, niet meer in staat waren hun taak te vervullen. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat zij de beschikking van de rechtbank bewust niet heeft nageleefd. Dit klemt temeer nu de ondertoezichtstelling juist is bevolen ter bescherming van de kinderen tegen verdachte.
Verdachte is blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Documentatieregister d.d. 29 maart 2007 niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten met politie of justitie in aanraking gekomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 14 december 2007, opgemaakt en ondertekend door drs. B.J.H. van der Hoeven, psychiater. Uit dit rapport komt naar voren dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis. Naast deze persoonlijkheidsproblematiek is er bij de verdachte tevens sprake van misbruik van cannabis. Het ziekte-inzicht van de verdachte is volgens de psychiater beperkt. De psychiater kan geen advies geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid of het delictrecidive risico omdat de verdachte ontkent. Daarom kan hij ook geen maatregeladvies geven.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 1 december 2007, opgemaakt en ondertekend door drs. J.H. Ruijs, psycholoog. Blijkens dit rapport loopt verdachte bij het ontbreken van zorg en structuur van buitenaf opnieuw een aanzienlijke kans om in een situatie terecht te komen waarin zij, in algemene zin, de zorg voor haarzelf en haar gezin onvoldoende aankan. Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren vanuit een behandelperspectief dat verdachte een behandeling volgt bij de GGZ voor haar persoonlijkheidsstoornis en cannabismisbruik. Verder wordt van belang geacht dat Jeugdzorg langdurig bij het gezin betrokken blijft.
Gelet op de ernst van de gepleegde feiten, acht de rechtbank oplegging van na te noemen vrijheidsstraf passend en geboden. Op grond van de inhoud van genoemde rapporten en het belang van een behandeling van verdachte, zal de rechtbank een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook indien zulks inhoudt een behandeling bij de GGZ. De rechtbank zal de proeftijd ten aanzien van de bijzondere voorwaarde vaststellen op drie jaar, teneinde te bewerkstelligen dat de verdachte een langdurige en passende behandeling zal krijgen voor haar problematiek.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 45, 47, 57, 279 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 3 en 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 derde cumulatief/alternatief, 2 derde cumulatief/alternatief en 5 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 derde cumulatief/alternatief en feit 2 derde cumulatief/alternatief:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT ZWARE MISHANDELING, MEERMALEN GEPLEEGD;
ONTREKKING VAN EEN MINDERJARIGE AAN HET WETTIG GEZAG OF BEVOEGD OPZICHT, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 26 maart 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 29 maart 2007,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 10 MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde zich gedurende de hierbij op 3 jaren vastgestelde proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien zulks inhoudt deelname aan een behandeling bij de GGZ;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs H.J. de Graaff, voorzitter,
M.E. Honée en E.P. Kuipéri, rechters,
in tegenwoordigheid van mr B. Hammer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2008.