Ad b) de afspraak.
De officier heeft gewezen op de verklaringen van de getuige [J], de getuige [K] en de getuige [journalist].
De getuige [J], moeder van slachtoffer [slachtoffer 2], heeft wat zij weet over een afspraak, zo moet uit haar verklaringen worden afgeleid, gehoord van de getuige [K], een vriend van [slachtoffer 1], die ook betrokken is geweest bij de activiteiten van [slachtoffer 1] in de periode na 15 april 2004. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze laatste getuige niet consistent over een afspraak verklaard. Op 4 oktober 2004 heeft hij tegenover de politie verklaard dat hij op woensdagavond (11 augustus 2004) van [slachtoffer 1] hoorde dat hij enkele nieuwe adressen had en dat hij die de volgende dag samen met [slachtoffer 2] zou gaan bekijken. Eerst op 24 augustus 2006 verklaart deze getuige dat hij op woensdag 11 augustus 2004 van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gehoord dat zij op 12 augustus 2004 om 12 uur in Den Haag moesten zijn voor die afspraak. Tegenover de rechter-commissaris heeft de getuige op 7 november 2007 aangegeven dat [slachtoffer 1], als hij een klusje had, ook wel het woord ‘afspraak’ gebruikte.
Vervolgens is er de getuige [journalist], die in augustus 2006 in een artikel in 'Nieuwe Revu' schrijft over een telefonische afspraak tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Deze getuige heeft zich steeds beroepen op zijn recht om als journalist zijn bronnen te beschermen. De rechtbank heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld, dat het belang van de waarheidsvinding zwaarder moet wegen dan dit recht op verschoning. Om uiteenlopende redenen heeft de rechtbank het verzoek van de verdediging om deze getuige door middel van gijzeling te dwingen zijn bron(nen) bekend te maken afgewezen. Zonder de bron te kennen, kan aan de stelling dat er een telefonische afspraak was geen waarde worden gehecht. Daarbij komt dat het al eerder genoemde onderzoek, dat de Rijksrecherche heeft uitgevoerd, naar aanleiding van het vermoeden van mogelijk een lek binnen de politie naar deze journalist, geen resultaat heeft gehad. In dit onderzoek zijn alle beschikbare tapgesprekken en printgegevens uit verschillende onderzoeken opnieuw onderzocht. Hieruit blijkt niets omtrent een afspraak op 12 augustus 2004.
Het dossier bevat ook overigens geen enkele aanwijzing dat sprake is geweest van een telefonisch gemaakte afspraak voor 12 augustus 2004 tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Uit afgeluisterde gesprekken die [slachtoffer 1] heeft gevoerd met de buurman op de [adres 1], [naam buurman], blijkt bovendien dat [slachtoffer 1] op woensdagavond op zoek was naar verdachte. Dit wijst niet op het bestaan van een afspraak op dat moment, integendeel.
De officier van justitie heeft er nog op gewezen dat de verklaringen van [K] en [journalist] worden ondersteund door verklaringen van [L], waaruit kan worden afgeleid dat verdachte op 12 augustus 2004 kennelijk mensen verwachtte: hij vroeg [L] of er mensen in de straat liepen en hij keek telkens om. In het licht van het feit dat [slachtoffer 1] al geruime tijd op zoek is naar verdachte, om welke reden verdachte niet in zijn eigen auto rijdt en zelfs een pruik zou dragen, kan wellicht steun worden gevonden voor het bestaan van een afspraak maar evenzeer voor het streven een ontmoeting juist te voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen bewijs voor het bestaan van een op 11 augustus 2004 gemaakte afspraak tussen verdachte en [slachtoffer 1] voor 12 augustus 2004.
Of er op 12 augustus 2004, bijvoorbeeld in een gesprek tussen [slachtoffer 1] en getuige [M], een afspraak voor die dag zou zijn tot stand gekomen, is slechts speculatie.