ECLI:NL:RBSGR:2008:BC5170

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/47384
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Fockens
  • M. van der Aar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel voor Palestijnen uit Libanon

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 januari 2008 uitspraak gedaan over de voortduring van een vrijheidsontnemende maatregel die was opgelegd aan eiser, een Palestijn uit Libanon. Eiser had aangevoerd dat hij niet aan zijn vertrekplicht kon voldoen, omdat de Libanese autoriteiten enkel verplicht zijn om personen met de Libanese nationaliteit terug te laten keren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat eiser niet kan voldoen aan zijn vertrekplicht, onderbouwd door een brief van de Libanese autoriteiten waarin staat dat er geen laissez-passers worden verstrekt aan Palestijnen. De rechtbank heeft de stelling van verweerder dat eiser via een lp-aanvraag en contact met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) aan zijn vertrekplicht kan voldoen, als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel met onmiddellijke ingang en kent eiser schadevergoeding toe van € 420,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming, te rekenen vanaf de zitting op 8 januari 2008. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/47384
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1976, (gesteld) statenloos, verblijvende in het Justitieel Complex Schiphol-Oost te Oude Meer, gemeente Haarlemmermeer, eiser,
gemachtigde: mr. N.B Swart, advocaat te Groningen,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: A.H. Kras, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 21 september 2007 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 oktober 2007 (Awb 07/37075) is het beroep van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 20 december 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 8 januari 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek ter zitting te schorsen in afwachting van inlichtingen van verweerder. Verweerder heeft de rechtbank op 11 januari 2008 de gevraagde inlichtingen verstrekt. De gemachtigde van eiser heeft eveneens op 11 januari 2008 gereageerd.
Beide partijen hebben toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft onder andere het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Eiser kan niet aan zijn vertrekplicht voldoen nu de Libanese autoriteiten in een brief van 1 november 2006 te kennen hebben gegeven dat zij slechts verplicht zijn personen met de Libanese nationaliteit te laten terugkeren en dat deze verplichting niet geldt voor Palestijnen uit Libanon. Bovendien verwijst eiser hierbij naar een tweetal zaken waarbij aan Palestijnen in een vergelijkbare positie als eiser een zogenoemde buitenschuldvergunning is verstrekt. Het is dan ook voldoende duidelijk dat eiser niet in het bezit zal worden gesteld van documenten ter grensoverschrijding. In reactie op verweerders inlichtingen van 11 januari 2008 heeft eiser aangegeven dat het voorgaande wordt bevestigd door de gegevens van verweerder. Voorts kan de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) slechts ondersteunen op het moment dat iemand in het bezit is van reisdocumenten, hetgeen betekent dat zij eiser niet kunnen helpen nu hij niet beschikt over dergelijke documenten.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk en voor zover relevant weergegeven - aangevoerd.
Eiser is op 21 november 2007 in persoon gepresenteerd bij de Libanese autoriteiten. De laissez-passer (lp)-aanvraag is in onderzoek genomen. Er zal in januari 2008 weer worden gerappelleerd. Bij brief van 11 januari 2008 heeft verweerder laten weten dat er in 2007 geen lp’s zijn verstrekt aan Palestijnen uit Libanon. Dit betekent echter niet dat de Libanese autoriteiten ook in onderhavig geval geen lp zullen verstrekken. Eiser kan via zijn lp-aanvraag aan zijn vertrekplicht voldoen. Voorts kan eiser zelf contact opnemen met het IOM om aan zijn vertrekplicht te voldoen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het onderhavige beroep is het tweede beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoor¬deeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de thans beschikbare gegevens voldoende dat eiser niet kan voldoen aan zijn vertrekplicht. Uit de brief van de Libanese autoriteiten blijkt dat er geen lp’s worden verstrekt aan degenen die de autoriteiten niet beschouwen als Libanees. Hoewel deze brief dateert uit 2006 blijkt uit de door verweerder op 11 januari 2008 verstrekte inlichtingen over 2007 niet alleen dat deze informatie nog actueel is, maar ook dat deze kennelijk betrekking heeft op Palestijnen. In 2007 hebben de Libanese autoriteiten immers geen enkele lp verstrekt aan Palestijnen uit Libanon.
De enkele stelling van verweerder dat eiser kan voldoen aan zijn vertrekplicht middels zijn lp-aanvraag en door contact op te nemen met de IOM acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat hij ondanks voorgaande informatie toch kan voldoen aan zijn vertrekplicht.
Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de maatregel bevolen met onmiddellijke ingang.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser in het Justitieel Complex Schiphol-Oost te AC-Schiphol ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, te rekenen vanaf 8 januari 2008, de dag van de zitting, waarop eiser een toelichting heeft gegeven op de brief van de Libanese autoriteiten en op de twee vergelijkbare zaken, derhalve in totaal € 420,--. De rechtbank ziet geen aanleiding om vanaf een eerdere datum schadevergoeding toe te kennen nu eiser eerst op dat moment aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kan voldoen aan zijn vertrekplicht.
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 14 januari 2008 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 420,-- (zegge: vierhonderdtwintig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 14 januari 2008 door mr. C.I.H. Fockens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Aar, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.