ECLI:NL:RBSGR:2008:BC4909

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-3709
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en rechtmatigheid van detentie in het kader van uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 februari 2008 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, een Indiase man, die in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf. Eiser was op 1 februari 2008 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), direct aansluitend op zijn invrijheidstelling uit strafrechtelijke detentie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op een politiebureau, in een huis van bewaring of een andere aangewezen ruimte moet worden uitgevoerd, en dat het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn als huis van bewaring is aangewezen. De rechtbank oordeelt dat de bewaring rechtmatig is, omdat de maatregel op 31 januari 2008 aan eiser is uitgereikt, terwijl hij nog in strafrechtelijke detentie zat, en dat deze in werking treedt op 1 februari 2008.

De rechtbank heeft ook de inspanningsverplichting van de verweerder beoordeeld. Eiser's gemachtigde voerde aan dat er onvoldoende inspanningen waren verricht voor zijn uitzetting tijdens zijn strafrechtelijke detentie. De rechtbank concludeert echter dat de verweerder voldoende inspanningen heeft geleverd, waaronder gesprekken met eiser over zijn identiteit en nationaliteit, en het indienen van een laissez-passeraanvraag bij de Indiase autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat er een reëel zicht op uitzetting bestaat en dat de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen de bewaring ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond is voor toewijzing. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring en de inspanningen van de overheid om de identiteit van eiser vast te stellen en zijn uitzetting te realiseren.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/3709
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2008
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1984,
nationaliteit Indiase,
verblijvende te Alpen aan den Rijn in de penitentiaire inrichting,
eiser,
gemachtigde mr. drs. J. Hemelaar,
tegen
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. R.H.H. Arts.
Procesverloop
Op 1 februari 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 31 januari 2008 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 februari 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te geven nadere informatie in te zenden.
Bij fax van 12 februari 2008 heeft verweerder de rechtbank de nadere informatie toegezonden en daarvan een afschrift gezonden aan de gemachtigde van eiser. Hierop heeft de gemachtigde van eiser gereageerd bij fax van 12 februari 2008.
Partijen hebben toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten op 13 februari 2008.
Overwegingen
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Onder verwijzing naar artikel 5.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is namens eiser onder meer aangevoerd dat eiser niet bevoegd in bewaring is gesteld omdat het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, waar eiser verblijft en in bewaring is gesteld, een gevangenis is en geen huis van bewaring, politiecel of cel van de KMAR. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eisers gemachtigde een besluit van de Minister van Justitie van 4 oktober 2007 overgelegd, waaruit blijkt dat het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn is aangewezen als gevangenis. Aanvullend heeft eisers gemachtigde in dit verband nog betoogd dat het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn wel geschikt is voor de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring van grensgeweigerden en uitgeprocedeerde asielzoekers, maar niet voor andere vreemdelingen, zoals eiser. Voorts is namens eiser aangevoerd dat de maatregel van bewaring aan eiser is uitgereikt op 31 januari 2008 maar eerst daadwerkelijk is opgelegd op 1 februari 2008. Blijkens de jurisprudentie wordt een dergelijke voorlopige maatregel van bewaring niet toegelaten door de wet. Daarom is de bewaring in strijd is met artikel 5 van het EVRM, aldus eiser. Ten slotte is betoogd dat verweerder tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht met het oog op de uitzetting van eiser.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 ten uitvoer gelegd op een politiebureau, in een huis van bewaring of een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 58, eerste lid van de Wet. Nu uit het door verweerder bij faxbericht van 12 februari 2008 overgelegde besluit van de Minister van Justitie van 25 september 2007 blijkt dat het Detentiecentrum Alphen aan de Rijn (tevens) is aangewezen als huis van bewaring, faalt het betoog van eisers gemachtigde in dit verband. De stelling van eisers gemachtigde in zijn faxbericht van 12 februari 2008 dat het niet mogelijk is dat een Penitentiaire Inrichting tegelijkertijd huis van bewaring én gevangenis is, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Evenmin wordt eisers gemachtigde gevolgd in zijn stelling dat door het aanwijzingsbesluit van 4 oktober 2007 het (eerdere) aanwijzingsbesluit van 25 september 2007 moet worden geacht te zijn vervallen.
5. Verweerder heeft het schriftelijke besluit met daarin vervat de maatregel tot bewaring aan eiser uitgereikt op 31 januari 2008, derhalve op een moment dat eiser nog in strafrechtelijke detentie zat. Uit het besluit en de overige gedingstukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat de maatregel in werking treedt op 1 februari 2008, direct aansluitend op eisers invrijheidstelling uit strafrechtelijke detentie. Gelet op het tijdstip waarop het besluit aan eiser is uitgereikt en het in het besluit vermelde tijdstip, waarop dit geëffectueerd zal worden, is de rechtbank – anders dan eiser – van oordeel dat geen sprake is met de in de jurisprudentie niet aanvaarde figuur van de voorlopige inbewaringstelling, maar van directe inbewaringstelling ter fine van uitzetting zoals de Vw 2000 voorschrijft. De grief van eisers gemachtigde in dit verband faalt derhalve evenzeer.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden eiser krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat onweersproken is gebleven dat eiser:
- geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft;
- niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- zich niet heeft aangemeld bij de korpschef;
- niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- ongewenst is verklaard.
Het voorgaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
7. De stelling van eisers gemachtigde dat verweerder tijdens de strafdetentie van eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht met het oog op de uitzetting van eiser, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Volgens paragraaf A6/5.3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor zover thans van belang, is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk voorkomen wordt dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring gesteld moeten worden. Toch kan het voorkomen dat een vreemdeling na zijn detentie in vreemdelingenrechtelijke bewaring gesteld moet worden. In casu heeft verweerder reeds op 27 november 2007, derhalve ruim twee maanden vóór de strafrechtelijke invrijheidstelling van eiser, een gesprek met eiser gevoerd met het oog op de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Eveneens tijdens de strafrechtelijke detentie is op 4 januari 2008 met eiser een vertrekgesprek gevoerd en zijn op diezelfde datum formulieren ingevuld ten behoeve van de aanvraag om een laissez-passer. Daarnaast is op 4 januari 2008 de laissez-passeraanvraag doorgestuurd naar de LP-kamer, waar een planning is gemaakt voor de behandeling ervan. Op 29 januari 2008 is de laissez-passeraanvraag bij de Indiase autoriteiten ingediend onder beide namen waaronder eiser bekend staat, te weten Jaskaran Singh, geboren op 26 juni 1984 en Jasbar Singh, geboren op 23 maart 1984. Gelet op al het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan zijn inspanningsverplichting tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser.
8. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat bij de Indiase autoriteiten éénmaal per twee weken vier personen voor een presentatie worden voorgedragen. Ten aanzien van eiser is de verwachting dat hij in maart 2008 dan wel april 2008 zal worden gepresenteerd. Voorts heeft de gemachtigde van eiser ter zitting nog aangegeven dat met eiser op 7 februari 2008 opnieuw een vertrekgesprek is gevoerd.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog niet gesteld kan worden dat geen reëel zicht op uitzetting bestaat of dat met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van eiser wordt gewerkt.
10. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
11. Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000 rechtmatig worden geoordeeld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
12. Het namens eiser ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 een dergelijk verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, hetgeen in casu niet het geval is.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
14. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. E.H.M. Druijf als rechter in tegenwoordigheid van H.J. Renders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2008.