ECLI:NL:RBSGR:2008:BC4888

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-4834
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling en toewijzing schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 februari 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling, eiser, die op 7 februari 2008 was staande gehouden. De rechtbank oordeelde dat de mondelinge oplegging van de maatregel van bewaring niet voldeed aan de wettelijke vereisten, aangezien de maatregel pas op 8 februari 2008 schriftelijk aan eiser was uitgereikt. Dit leidde tot de conclusie dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat deze buiten de toegestane termijn van zes uren was opgelegd. De rechtbank stelde vast dat de maatregel niet tijdig was opgelegd en dat er geen belangen van de verweerder waren aangevoerd die de inbewaringstelling konden rechtvaardigen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, met ingang van 19 februari 2008. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan eiser, vastgesteld op € 965,00, alsook de proceskosten van € 644,00. De rechtbank oordeelde dat de verweerder in de proceskosten moest worden veroordeeld, en dat het bedrag aan de griffier moest worden voldaan. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de wettelijke procedures bij de oplegging van vreemdelingenbewaring en de rechten van de betrokken vreemdeling.

De zaak is behandeld op de zitting van 18 februari 2008, waar eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en kwam tot de conclusie dat de inbewaringstelling niet in overeenstemming was met de wet.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/4834
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2008
inzake
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1969,
nationaliteit Turkse,
verblijvende te Alpen aan de Rijn in de penitentiaire inrichting,
eiser,
gemachtigde mr. H.M.L. Brands,
tegen
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. J.C.O. Stiphout.
Procesverloop
Op 7 februari 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 11 februari 2008 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 februari 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is - kort weergegeven - aangevoerd dat, nu de maatregel van bewaring niet onmiddellijk aan eiser is uitgereikt, verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Voorts is betoogd dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting heeft gewerkt.
3. Namens verweerder is aangevoerd dat de maatregel van bewaring tijdig aan eiser is opgelegd. Verweerder houdt daarbij vast aan het tijdstip vermeld op het formulier M110-A, dat is gedagtekend op 7 februari 2008 om 17.24 uur. Volgens verweerder is de maatregel op dat tijdstip mondeling opgelegd en op een later moment schriftelijk aan eiser uitgereikt, te weten op 8 februari 2008 omstreeks 11.20 uur. Verweerder meent dat daarmee is voldaan aan artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 5.3, eerste lid van het Vb 2000.
4. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de maatregel tijdig is opgelegd. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een mondelinge beslissing is geen besluit maar een handeling.
Uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb volgt dat de bewaring niet ingaat dan nadat de maatregel op schrift is gesteld en ondertekend. Eiser is op 7 februari 2008 omstreeks 13.20 uur staande gehouden. Uit het aanvullend proces-verbaal van 8 februari 2008 blijkt dat wegens een computerstoring binnen het computersysteem van politie Hollands-Midden het niet mogelijk was de M110-A (maatregel van bewaring) uit te printen. Onbetwist is, anders dan op de maatregel staat vermeld, dat de maatregel niet op 7 februari 2008 om 17.24 uur, maar op 8 februari 2008 omstreeks 11.20 uur aan eiser is uitgereikt. Dit brengt met zich dat in de maatregel een onjuist tijdstip van inbewaringstelling is vermeld en eiser buiten de toegestane termijn van ophouding van zes uren in bewaring is gesteld. Daarmee is artikel 50, tweede lid van de Vw 200 geschonden. Verweerder heeft ter zitting geen belangen gesteld, terwijl eiser als belang naar voren heeft gebracht dat het voor hem essentieel is dat de bewaring wordt opgeheven.
5. Uit het voorgaande volgt dat de inbewaringstelling op onrechtmatige wijze is geschied. Er bestaat derhalve aanleiding om de maatregel met onmiddellijk ingang op te heffen onder toekenning van schadevergoeding.
6. Nu het beroep op grond van het vorenstaande gegrond wordt verklaard, behoeft hetgeen overigens door eiser is aangevoerd geen verdere bespreking.
7. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 19 februari 2008, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiser over de periode van 7 februari 2008 tot en met 18 februari 2008 schadevergoeding toekomt. In totaal bedraagt de schadevergoeding 5 x € 95,00 en 7 x € 70,00 is € 965,00.
8. De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
9. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
10. Mitsdien wordt beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 19 februari 2008;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 965,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moeten worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2008.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 965,00 (ZEGGE: NEGENHONDERDVIJFENZESTIG EURO)
Aldus gedaan op 19 februari 2008 door mr. J.R. van Es-de Vries.