ECLI:NL:RBSGR:2008:BC4879

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/936549-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol met ernstig letsel tot gevolg

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die onder invloed van alcohol een auto bestuurde zonder toestemming. De verdachte veroorzaakte een aanrijding met een geparkeerd voertuig en reed vervolgens door zonder zijn identiteit kenbaar te maken. Later leidde zijn roekeloze rijstijl tot een ernstig verkeersongeval waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder hersenletsel. De verdachte had eerder al een veroordeling voor rijden onder invloed in 2002. De rechtbank oordeelde dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend was. Daarnaast werd de verdachte voor 5 jaar de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafmaat. De verdachte had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de invordering van zijn rijbewijs, maar heeft dit niet gedaan, wat de rechtbank in haar overwegingen meeneemt. De uitspraak benadrukt de gevolgen van roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol en de verantwoordelijkheid van bestuurders in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/936549-06
's-Gravenhage, 21 februari 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 februari 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H. Bruijntjes, advocaat te Naaldwijk, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij, [benadeelde partij], gevoegd. Ter zitting heeft zij aangegeven haar vordering in te trekken.
De officier van justitie mr. N.M. Boersma heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de zaak, conform de beleidsregel, aanwijzing artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna ‘WVW’) binnen zes maanden na de dag van invordering van het rijbewijs ter terechtzitting had dienen te zijn aangebracht en deze termijn, uitgaande van de schriftelijke kennisgeving van invordering d.d. 13 oktober 2006, ruimschoots is verstreken.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Op zichzelf is juist dat de officier op grond van voornoemde beleidsregel dient zorg te dragen voor het aanbrengen van een dergelijke zaak ter terechtzitting binnen een termijn van zes maanden. De strekking van deze bepaling is om te voorkomen dat aan een verdachte een te lange periode zonder rechterlijke toetsing zijn rijbewijs onthouden wordt. Het niet in acht nemen van deze termijn heeft tot gevolg dat het rijbewijs dient te worden geretourneerd. Vaststaat dat dit niet is gebeurd. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat van de kant van de verdachte geen actie behoefde te worden verwacht toen de teruggave achterwege bleef. De verdachte had bij de officier van justitie bezwaar kunnen instellen tegen het voortduren van de invordering van zijn rijbewijs. Hij heeft er echter voor gekozen om eerst ter gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting het voortduren van de invordering aan de orde te stellen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het overschrijden van de in de beleidsregel genoemde termijn niet een schending van een beginsel van behoorlijke procesorde oplevert, die tot de door de raadsvrouw verdedigde consequentie zou moeten leiden.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging.
Ten aanzien van het onder 1 telastgelegde feit:
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het tweede en derde gedachtestreepje onder het eerste primair en subsidiair telastgelegde aangevoerd dat voornoemde handelingen niet bewezen kunnen worden verklaard omdat een ongevallenanalyse ontbreekt. Voorts kunnen verdachte, het slachtoffer noch de getuige exact aangeven wat er is gebeurd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hierbij het volgende:
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte zich als bestuurder van een auto roekeloos heeft gedragen, tengevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat de aanrijding ontstond doordat verdachte als gevolg van het rijden met een hogere snelheid dan op deze doorgaande weg was toegestaan en onder invloed van alcoholhoudende drank de controle over zijn voertuig verloor. De verdachte is met het voertuig over de middenberm gereden. Het voertuig is hierdoor op de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer terechtgekomen en in botsing gekomen met een aldaar rijdende auto. De tegemoetkomende auto is door de botsing in de berm tot stilstand gekomen en de bestuurder heeft letsel opgelopen. Uit de resultaten van een bij deze bestuurder na het ongeval afgenomen neuropsychologisch onderzoek blijkt dat direct na het ongeval sprake is van ernstig hersenletsel en dat zij waarschijnlijk blijvende beperkingen zal overhouden.
De politie heeft in haar verkeersongevallenregistratieset een analyse gemaakt van het ongeval en heeft van de situatie ter plaatse zelf foto’s genomen. De analyse en de foto’s sluiten aan op de door verdachte, het slachtoffer en getuige [A] na het ongeval afgelegde verklaringen. Voorts heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat hij, onder invloed van alcohol, met een snelheid van ongeveer 120/130 kilometer per uur heeft gereden en de controle over zijn auto verloor waardoor deze begon rond te draaien.
Ten aanzien van het onder 3 telastgelegde feit:
De rechtbank verwerpt eveneens het verweer van de verdediging dat de wederrechtelijkheid van het gebruik van de auto ontbreekt omdat verdachte toestemming had om af en toe met de auto rondjes te rijden. Uit de aangifte van [B] en de verklaring van getuige [C] is komen vast te staan dat verdachte geen toestemming had om de auto te gebruiken om te gaan stappen. Tegenover de politie en ter zitting heeft verdachte dit bevestigd en verklaard dat hij weliswaar toestemming had om de auto te verplaatsen maar niet om hem verder te gebruiken. Uit de bewijsmiddelen is dan ook vast komen te staan dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een motorrijtuig waarvoor hem geen toestemming verleend was.
Ten aanzien van het onder 4 telastgelegde feit:
Het betoog van de verdediging dat niet is komen vast te staan dat verdachte zich ervan bewust is geweest een aanrijding te hebben veroorzaakt treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Drie getuigen zagen verdachte met zijn auto een parkeervak inrijden en zagen en hoorden dat hij tegen een andere rechts van hem geparkeerde auto aanreed. Vervolgens zagen zij dat verdachte met zijn auto achteruit reed en vervolgens nogmaals het parkeervak inreed. Waar voor deze getuigen, op enige afstand, hoorbaar een aanrijding plaatsvond, moet ook verdachte zich hiervan bewust zijn geweest.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is onder invloed van veel alcohol in een auto gestapt, terwijl hem geen toestemming was verleend in deze auto te rijden. Hij heeft vervolgens een aanrijding met een geparkeerd staande auto veroorzaakt, waarbij die auto schade is toegebracht en waarna hij is weggereden zonder zijn identiteit kenbaar te maken. Hieropvolgend heeft hij zich als bestuurder van de auto zodanig roekeloos gedragen, dat een ernstig verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij een ander hersenletsel is toegebracht. Het slachtoffer zal langdurig moeten revalideren, terwijl onduidelijk is in hoeverre zij zal herstellen en welke blijvende beperkingen zij zal overhouden. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Hier komt nog bij dat blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 januari 2008 verdachte reeds in 2002 is veroordeeld ter zake rijden onder invloed en dit hem er niet van weerhouden heeft wederom met alcohol op achter het stuur te stappen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank navolgende deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Voorts zal verdachte voor lange tijd de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen worden ontzegd.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 7, 8, 11, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
OVERTREDING VAN ARTIKEL 6 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994;
ten aanzien van feit 2:
OVERTREDING VAN ARTIKEL 8, TWEEDE LID, AANHEF EN ONDER A VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994;
ten aanzien van feit 3:
OVERTREDING VAN ARTIKEL 11 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994;
ten aanzien van feit 4:
OVERTREDING VAN ARTIKEL 7, EERSTE LID, AANHEF EN ONDER A VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte ter zake van feit 1 primair voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 5 jaren;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. J.M. van de Poll, voorzitter,
E.A.G.M. van Rens en Y.J. Wijnnobel- van Erp, rechters,
in tegenwoordigheid van W.G. Terwel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2008.