ECLI:NL:RBSGR:2008:BC4720

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/8579 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel verlaging bijstandsuitkering op grond van niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 januari 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van de gemeente Delft, waarbij de bijstandsuitkering van eiser met 100% werd verlaagd voor de duur van twee maanden. Eiser, die in dienst was bij een supermarkt, werd ontslagen en de gemeente stelde dat hij door eigen toedoen niet had voldaan aan de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel niet op de juiste grondslag was gebaseerd, aangezien artikel 9 van de Wet werk en bijstand (WWB) enkel de verplichting tot het verkrijgen en aanvaarden van werk regelt, maar niet tot het behouden ervan. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had aangetoond dat eiser onvoldoende verantwoordelijkheid had getoond voor zijn bestaan, en dat de opgelegde maatregel derhalve onterecht was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden vastgesteld. Eiser had recht op vergoeding van het griffierecht van € 38,-. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/8579 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het college van Burgemeester en wethouders van Delft, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 3 mei 2006 heeft verweerder aan eiser een maatregel opgelegd, die inhoudt dat met ingang van 1 mei 2006 zijn uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de duur van twee maanden met honderd procent zal worden verlaagd.
Bij besluit van 15 september 2006, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 31 augustus 2006, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 oktober 2006, ingekomen bij de rechtbank op 25 oktober 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 16 oktober 2007 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.C. Schmidt, advocaat te Delft. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. J. van der Hoest en mr. F.P. van der Linden.
Bij beslissing als bedoeld in artikel 8:68 van de Awb, verzonden op 22 oktober 2007, heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid geboden schriftelijk zijn standpunt naar voren te brengen over de in de beslissing gestelde vraag.
Bij brief van 14 november 2007 (zo leest de rechtbank verbeterd), ingekomen bij de rechtbank op 15 november 2007, heeft verweerder schriftelijk gereageerd op de voorgelegde vraag.
Bij brief van 16 november 2007 is de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op laatstgenoemde ingezonden stukken. Gemachtigde van eiser heeft niet binnen de gestelde termijn van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft bij brieven van 18 december 2007 verweerder en eiser laten weten dat het vooronderzoek is voltooid en verzocht om toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb.
Bij brief van 19 december 2007, ingekomen bij de rechtbank op 20 december 2007, heeft eiser toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen.
Bij brief van 2 januari 2008, ontvangen door de rechtbank op 3 januari 2008, heeft verweerder hier eveneens mee ingestemd.
Motivering
In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder in zijn bestreden besluit terecht en op goede gronden het besluit van 3 mei 2006, waarin aan eiser als maatregel een verlaging van de bijstandsuitkering voor de duur van twee maanden voor honderd procent is opgelegd, heeft gehandhaafd.
Eiser ontving in ieder geval vanaf maart 2006 een bijstandsuitkering.
Blijkens een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is eiser, na bemiddeling door reïntegratiebureau [bureau], op 2 april 2006 in dienst getreden bij het supermarktconcern [supermarkt] voor minimaal 32 uur per week. Eiser was aangenomen om arbeid te verrichten in het filiaal in [plaats], maar is zijn werkzaamheden op maandag 3 april 2006 begonnen bij het filiaal in [plaats 2]. Eiser had hierdoor een reistijd van ongeveer een uur naar en van het werk. Op 11 april 2006 heeft eiser na zijn gewone werk in het filiaal in [plaats 2] van 8:00 uur tot 17:00 uur, in de avonduren nog gewerkt in het filiaal te [plaats]. Om 21:00 uur is hij naar huis gegaan, waar zijn leidinggevende op dat moment niet mee instemde. De volgende dag is eiser om 8:00 uur weer begonnen in het filiaal in [plaats 2]. 's Middags is eiser telefonisch ontslagen.
Uit de door eiser overgelegde loonstroken blijkt dat eiser tussen 3 april 2006 en 12 april 2006 73 uur heeft gewerkt.
Verweerder heeft aan de opgelegde maatregel ten grondslag gelegd dat eiser door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden nu hij na zijn ontslag niet heeft getracht het ontslag recht te zetten. Volgens verweerder is met eiser bovendien voorafgaand aan het dienstverband besproken dat hij 50 tot 60 uur per week arbeid moest verrichten wanneer dat nodig was, waarmee eiser op dat moment instemde. Ingevolge artikel 9, vierde lid, onder b, van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Delft (hierna: 'de Maatregelenverordening') leidt het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid tot een maatregel van de vierde categorie, hetgeen een verlaging van de bijstand inhoudt van honderd procent gedurende een maand. Aangezien eiser bij besluit van 7 maart 2006 ook een maatregel was opgelegd, heeft verweerder de maatregel wegens recidive verdubbeld.
Eiser heeft betwist dat hij vooraf heeft ingestemd met - incidentele - werkweken van 50 à 60 uren.
De volgende regelgeving is relevant.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de WWB is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden alsmede gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening.
Ingevolge artikel 9 van de Maatregelenverordening leidt het niet of onvoldoende nakomen van een arbeidsverplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB tot een maatregel, waarbij de volgende categorieën worden benoemd:
'(...) 4. Vierde categorie:
(...)
b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.'
Artikel 9 van de WWB handelt over de plicht tot arbeidsinschakeling. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bestaat voor eiser de plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. In dit artikel is niet opgenomen de plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden. Ook uit de wetsgeschiedenis volgt niet dat wel beoogd is deze plicht onder de arbeidsinschakelende verplichtingen te laten vallen. Nu artikel 9 van de Maatregelenverordening het opleggen van een maatregel betreft wegens het niet nakomen van de arbeidsverplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB en in artikel 9 van de WWB niet de norm is gesteld om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden, kan ter zake van het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet op grond van artikel 9 van de Maatregelenverordening een maatregel worden opgelegd. Het besluit berust dan ook op een onjuiste grondslag. De rechtbank verwijst hierbij ook naar haar uitspraak van 15 januari 2007 met zaaknummer AWB 05/9120 WWB.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal voor dit nieuwe besluit een termijn stellen. Gelet op artikel 19 van de Beroepswet gaat die termijn pas lopen als deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting overweegt de rechtbank ten overvloede nog het volgende.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels vast met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB (voor zover thans van belang) verlaagt het college, overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB, de bijstand indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
Op grond hiervan heeft de gemeenteraad van Delft (voor zover thans van belang) in artikel 14, eerste lid, van de Maatregelenverordening opgenomen dat indien de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB, een maatregel wordt opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.
In de Memorie van Toelichting op de WWB (Kamerstukken II, 2002-2003, 28870, nr. 3 p. 5) staat: 'Rechten en plichten zijn twee kanten van één medaille. Het recht op uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden.' En op pagina 48 staat: 'Wanneer burgemeester en wethouders constateren dat de belanghebbende zich niet aan de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen houdt of anderszins onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont, zijn zij gehouden de bijstand te verlagen.'
Vaststaat dat eiser in anderhalve werkweek 73 uren heeft gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst voor 32 uur per week. Nadat eiser na een gewone werkdag en 3 overuren tegen de wens van zijn leidinggevende naar huis is gegaan, is hij de volgende dag weer op tijd op zijn werk in [plaats 2] verschenen.
Op grond van het voorgaande merkt de rechtbank op dat indien verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt, waarin op grond van dezelfde feiten een maatregel van dezelfde hoogte wordt opgelegd wegens het betonen van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, dit nieuwe besluit naar alle waarschijnlijkheid de rechterlijke toets niet kan doorstaan, ook al is niet gebleken dat eiser inderdaad, zoals hij zelf ter zitting heeft verklaard, conform de afspraken zijn ontslag meteen (telefonisch) heeft gemeld aan reïntergratiebedrijf [bureau]. De rechtbank is van oordeel dat eiser met betrekking tot de gang van zaken die tot zijn ontslag heeft geleid hooguit een licht verwijt kan worden gemaakt.
Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
Aangezien ter zake van dit beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van het bedrag van de proceskosten te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen 4 weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-, welk bedrag de gemeente Delft aan de griffier moet vergoeden;
bepaalt dat de Gemeente Delft aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 38,-, vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. E.R. Eggeraat en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.L. Bolleboom.