ECLI:NL:RBSGR:2008:BC4611

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FA RK 07-4178 291410
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging partneralimentatie wegens gebrek aan gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 januari 2008 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van partneralimentatie. De vrouw, die van 1983 tot 2004 met de man was getrouwd, verzocht om een verhoging van de partneralimentatie van € 1.155,- naar € 4.500,- per maand, met als argument dat de eerdere beschikking van 9 december 2003 niet voldeed aan de wettelijke maatstaven en dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden. De man voerde verweer en stelde dat de vrouw onder druk was gezet om het echtscheidingsconvenant te ondertekenen en dat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden.

De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat het echtscheidingsconvenant was aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank stelde vast dat de vrouw ten tijde van de ondertekening van het convenant niet zodanig psychisch in de war was dat zij haar belangen niet kon behartigen. Bovendien had de vrouw niet aangetoond dat haar financiële situatie zodanig was veranderd dat de alimentatie moest worden aangepast. De rechtbank concludeerde dat er geen ingrijpende gewijzigde omstandigheden waren die het niet-wijzigingsbeding ongeldig zouden maken.

De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af en bepaalde dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De beslissing werd genomen in het kader van de sector familie- en jeugdrecht, waarbij de rechtbank de belangen van beide partijen in overweging nam en de bestaande afspraken respecteerde.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Alimentatie
rekestnummer: FA RK 07-4178
zaaknummer: 291410
datum beschikking: 22 januari 2008
BESCHIKKING op het op 3 juli 2007 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
procureur: mr. W.J. Vroegindeweij.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaat: mr. E.C.H. de Leon te Haarlem.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 15 oktober 2007 met bijlage van de zijde van de man;
- de brieven d.d. 28 november 2007 en 10 december 2007 met bijlagen van de zijde van de vrouw.
Op 11 december 2007 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de procureur van de vrouw, alsmede de man met zijn advocaat. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
FEITEN
Partijen zijn gehuwd geweest van [datum] 1983 tot [datum] 2004.
Bij beschikking van 9 december 2003 heeft de rechtbank te Haarlem de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man een partneralimentatie aan de vrouw zal voldoen van € 1.500,-bruto per maand vanaf en gedurende het eerste jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en € 1.100,- bruto per maand vanaf het begin van het tweede jaar na inschrijving.
Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw thans € 1.155,- per maand.
VERZOEK, GRONDSLAG EN VERWEER
Het verzoek van de vrouw luidt - met wijziging van voornoemde beschikking van 9 december 2003 - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw met ingang van 18 februari 2004 op € 4.500,- per maand te bepalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans op zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
De vrouw stelt primair als grond voor dit verzoek dat voornoemde beschikking van 9 december 2003 van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Subsidiair betoogt de vrouw dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor voormelde beschikking niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen, hetzij door niet-ontvankelijkverklaring, hetzij door ontzegging.
BEOORDELING
De rechtbank stelt voorop dat partijen erkennen dat de rechtbank Haarlem bij voornoemde echtscheidingsbeschikking van 9 december 2003 een partneralimentatie ten behoeve van de vrouw heeft bepaald conform de tussen partijen getroffen regeling, zoals neergelegd in het echtscheidingsconvenant.
Grove miskenning wettelijke maatstaven
Ingevolge artikel 1:401, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
De rechtbank begrijpt de vrouw aldus dat zij betoogt dat voornoemde overeenstemming is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De vrouw stelt dat zij door de man onder druk is gezet het echtscheidingsconvenant te ondertekenen, terwijl zij niet besefte wat zij tekende. Ten tijde van de echtscheiding was de vrouw immers niet in staat haar belangen te behartigen, omdat zij psychisch in de war was. Bovendien werd zij ook niet bijgestaan door een advocaat. Ten tijde van de echtscheidingsprocedure is de vrouw ook langdurig opgenomen geweest in de kliniek Volwassenen GGZ [plaats].
De man ontkent dat de vrouw onder druk zou zijn gezet het convenant te ondertekenen. Zij besefte heel goed wat zij met de man overeenkwam. Zij heeft haar belangen willens en wetens niet door een advocaat willen laten behartigen, maar door haar broer, de heer [A], die als financieel expert bij een bank werkzaam is. De regelingen getroffen in het convenant zijn voor de vrouw bovendien heel voordelig geweest. De man betwist voorts dat de vrouw psychisch in de war was en ten tijde van de echtscheiding langdurig opgenomen zou zijn geweest in een kliniek te [plaats]. In januari 2003 heeft de vrouw vier dagen vrijwillig in een kliniek te [plaats] doorgebracht. Pas na het tekenen van het convenant, derhalve na 26 september 2003, is de vrouw mogelijk opgenomen geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststaat dat de man en vrouw respectievelijk op 25 en 26 september 2003 het echtscheidingsconvenant hebben ondertekend.
Uit de door de vrouw overgelegde brief van dhr. [B], psychiater, blijkt dat de vrouw sinds 2002 bekend is in de psychiatrie. Van 28 maart 2003 tot 17 april 2003 is de vrouw opgenomen geweest in verband met een depressieve stoornis, afhankelijkheid en een Borderline persoonlijkheidsstoornis.
Vervolgens is de vrouw eerst vanaf 24 oktober 2003 wederom opgenomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw niet dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten tijde van het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant zodanig psychisch in de war was dat zij niet in staat was haar belangen te behartigen. Afgezien daarvan heeft de vrouw niet betwist dat zij zich bij de onderhandelingen, welke tot voornoemd echtscheidingsconvenant hebben geleid, heeft laten bijstaan door haar broer, die financieel onderlegd is. Daarnaast is volgens de rechtbank niet gebleken van een bijzondere rechtens relevante druk van de zijde van de man om voornoemd convenant te tekenen. Tenslotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de man onvoldoende weersproken naar voren heeft gebracht dat de regelingen getroffen in het convenant voor de vrouw in het geheel gezien voordelig zijn geweest. Zo heeft de man er onder meer mee ingestemd dat de vrouw de helft van de netto overwaarde van de echtelijke woning, die op zijn naam stond, zou ontvangen, ondanks het feit dat partijen buiten iedere gemeenschap van goederen waren getrouwd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het echtscheidingsconvenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
Gewijzigde omstandigheden
De vrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Zij voert daartoe aan dat zij ten tijde van de echtscheiding en langdurig daarna opgenomen is geweest. Inmiddels heeft de vrouw een eigen huurwoning met alle daarbij behorende lasten en uitgaven. Voorts is het vermogen van de vrouw dat zij bij de echtscheiding heeft verkregen uitgegeven. Daarnaast stelt de vrouw dat het huidige inkomen van de man fors is, dan wel dat zijn inkomen is toegenomen. De man is eigenaar van een BV, zodat hij zijn inkomen kan beïnvloeden. Hij zal voorts een hoge managementfee ontvangen, aangezien dat gebruikelijk is. Daarnaast ontvangt hij dividend uit aandelen. De vrouw heeft voorts vernomen dat de man de afgelopen jaren eigenaar is geweest van drie winkelpanden en dat hij niet alleen inkomen genereert uit zijn eigen [W] Holding BV, maar ook uit [X] BV, [Y] en Stichting Administratiekantoor [Z].
De man stelt in dit verband dat partijen in het echtscheidingsconvenant een niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen. Hiermee hebben partijen de werking van artikel 1:401 BW opzij gezet, zodat de overeenkomst niet gewijzigd kan worden. Afgezien daarvan is geen sprake van gewijzigde omstandigheden. De vrouw had immers al voor de echtscheiding eigen woonruimte. Daarnaast heeft de vrouw niet aangetoond dat zij al haar vermogen heeft uitgegeven, noch duidelijk gemaakt in hoeverre daar noodzaak toe bestond. Bovendien heeft de vrouw inmiddels weer vermogen, aangezien zij haar woning heeft verkocht. Voorts betwist de man dat zijn inkomen is toegenomen. In 2003 heeft hij eenmalig dividend ontvangen. Hij ontkent voorts dat hij een managementfee ontvangt en dat hij inkomen genereert uit andere bedrijven.
De vrouw betoogt dat het niet-wijzigingsbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gezien de geschetste omstandigheden, waarbij de vrouw psychisch in de war was, zij langdurig opgenomen is geweest, zij geen advocaat had en de advocaat van de man mede namens haar een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend. Het niet-wijzigingsbeding is dan ook niet van toepassing, aldus de vrouw.
Ingevolge artikel 1:159, eerste lid, BW kan bij schriftelijke overeenkomst worden bedongen dat die overeenkomst niet bij rechterlijke uitspraak zal kunnen worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden.
Ingevolge het derde lid van dat artikel kan, ondanks een zodanig beding, op verzoek van een der partijen de overeenkomst door de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere beschikking worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.
Blijkens artikel 3.1 van het convenant zijn partijen een niet-wijzigingsbeding overeengekomen, in die zin dat het bepaalde omtrent de partneralimentatie niet bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals bedoeld in artikel 1:159, derde lid, BW.
De rechtbank overweegt als volgt.
Woonlasten
De vrouw lijkt te betogen dat zij in tegenstelling tot de periode ten tijde van de echtscheiding thans woonlasten heeft. Uit de door de man overgelegde akte van levering blijkt echter dat de vrouw op [datum] 2003 een woning te [plaats] heeft gekocht, welke op [datum] 2003 aan haar is geleverd. Mitsdien beschikte de vrouw reeds voor de echtscheiding en ten tijde van het tekenen van het convenant over een eigen woning met de daarbij behorende lasten, zodat op dit punt het door de vrouw aangevoerde geen wijziging van omstandigheden oplevert.
Vermogen
Uit artikel 6.7 van het echtscheidingsconvenant blijkt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 247.500,- verschuldigd was, waarop een bedrag van € 24.000,- in mindering diende te worden gebracht in verband met een door de man ten behoeve van de vrouw verrichte aanbetaling voor de aankoop van een woning. Afgezien van de vraag of de vrouw voornoemd ontvangen vermogen geheel heeft uitgegeven, blijkt uit de door de man overgelegde leveringsakte dat de vrouw haar woning te [plaats] op [datum] 2005 heeft verkocht voor een bedrag van € 240.000,-, waarna de woning op [datum] 2006 is geleverd. De vrouw heeft niet betwist dat zij door de verkoop van laatstgenoemde woning thans over vermogen beschikt dat zelfs hoger is dan het vermogen dat zij in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is op dit punt evenmin sprake van een gewijzigde omstandigheid.
Inkomen van de man
Nu de man heeft betwist dat zijn inkomen is toegenomen dan wel dat hij inkomen zou hebben verworven uit andere bedrijven, en de vrouw haar stellingen daaromtrent niet nader heeft onderbouwd, heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het inkomen van de man is toegenomen. Mitsdien is er geen sprake van een gewijzigde omstandigheid.
Overige omstandigheden
De overige door de vrouw naar voren gebrachte omstandigheden (dat zij psychisch in de war was, langdurig opgenomen is geweest, geen advocaat had en de advocaat van de man mede namens haar een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend) hebben betrekking op de situatie ten tijde van het aangaan van de overeenkomst en niet op de situatie nadien, zodat de rechtbank de man volgt in zijn standpunt dat reeds gelet daarop ook overigens geen sprake is van gewijzigde omstandigheden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden, laat staan van zodanig ingrijpende gewijzigde omstandigheden dat het niet-wijzigingsbeding de vrouw niet langer mag worden tegengeworpen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot wijziging van de bij beschikking van 9 december 2003 vastgestelde partneralimentatie derhalve afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
BESLISSING:
De rechtbank:
wijst het verzoek van de vrouw af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Hoekstra- van Vliet in tegenwoordigheid van mr. L.F.A. Bos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2008.