Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/2599 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en aanverwante bedrijf Horeca Nederland, afdeling Westland, gevestigd te Naaldwijk, eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder.
I Ontstaan en loop van het geding
Eiser heeft bij brief van 4 januari 2007 een bezwaarschrift ingediend tegen het uitblijven van een besluit op het verzoek tot handhaving.
Bij brief van 2 april 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar.
Bij besluit van 10 mei 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 29 januari 2008 ter zitting behandeld.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [...].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [...] en [...].
1.1. Eiser heeft op 31 oktober 2005 verzocht om handhavende maatregelen te treffen tegen talloze illegale bierketen, hokken en caravans in de gemeente Westland.
Bij e-mailbericht van 13 februari 2006 heeft eiser het verzoek aangevuld door naam en adres te noemen van het [hok] aan de [adres].
1.2. Op 4 januari 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek.
1.3. Op 29 maart 2007 heeft verweerder de huurder van het [hok] een last onder dwangsom opgelegd. Een afschrift van dit besluit is op 2 april 2007 aan eiser toegezonden.
1.4. Op 2 april 2007 heeft eiser beroep tegen het niet tijdig besluiten op het bezwaar ingesteld.
1.5. Bij brief van 11 mei 2007 heeft verweerder eiser verzocht het beroep tegen de fictieve weigering in te trekken wegens het nemen van het besluit inzake het [hok]. Eiser heeft het beroep gehandhaafd omdat verweerder nog altijd geen volledig besluit zou hebben genomen op zijn verzoek om sluiting van alle illegale bierketen, hokken en caravans in de gemeente Westland.
2.1. Ingevolge artikel 6:2 van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
2.2. Artikel 6:20, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit het bestuursorgaan verplicht blijft een besluit op de aanvraag te nemen.
2.3. Ingevolge het vierde lid van artikel 6:20 van de Awb wordt het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
2.4. Ingevolge artikel 7:10 van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
2.5. Ingevolge het derde lid van artikel 7:10 van de Awb kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
3.1. Op 5 januari 2007 heeft verweerder eiser meegedeeld het bezwaarschrift van 4 januari 2007 in handen te hebben gesteld van de Commissie Bezwaarschriften. Tevens heeft verweerder meegedeeld dat in beginsel binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift een besluit diende te worden genomen. Aangezien de ervaring was dat deze termijn niet gehaald zou worden, heeft verweerder besloten de beslissing, op grond van het derde lid van artikel 7:10 van de Awb, met vier weken te verdagen. De beslistermijn is op 13 april 2007 geëindigd.
3.2. Op het moment waarop eiser beroep instelde tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, was deze termijn nog niet verstreken. Het beroep is daarom prematuur ingediend. Aangezien verweerder na het instellen van beroep door eiser bij besluit van 10 mei 2007 alsnog heeft beslist op het bezwaar van eiser en het bezwaar van eiser gegrond heeft verklaard, heeft eiser geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Het beroep van eiser zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3. Indien hangende het beroep tegen een fictieve weigering te besluiten op bezwaar, alsnog een eerste reële beslissing op een aanvraag wordt genomen, kan het bij de rechtbank aanhangige beroep niet mede geacht worden te zijn gericht tegen die beslissing. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, dient tegen die beslissing eerst een bezwaarschrift te worden ingediend. Een andersluidende opvatting zou tekort doen aan het uitgangspunt van de Awb dat, alvorens de rechter om een oordeel gevraagd kan worden, eerst in de bezwaarschriftprocedure een heroverweging dient plaats te vinden (zie ABRS 24 april 2002, LJN AE1841).
Bij brief van 24 mei 2007 is door de rechtbank aan partijen bericht dat het beroep geacht wordt mede gericht te zijn tegen het besluit van 29 maart 2007. De rechtbank is thans evenwel van oordeel dat gezien bovenvermelde jurisprudentie het ingestelde beroep niet geacht kan worden te zijn gericht tegen het primaire besluit van 29 maart 2007. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 6:15 van de Awb het beroepschrift ter behandeling als bezwaarschrift door te zenden aan verweerder.
3.4. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ingevolge artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb een aanvrager bij de aanvraag voldoende gegevens moet verstrekken voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van eiser van 31 oktober 2005 hier niet aan voldoet. In het bijzonder is de omschrijving 'talloze illegale bierketen, hokken en caravans in de gemeente Westland' in het verzoek onvoldoende concreet.
3.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.H.M. Royakkers en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier K. de Haan.