ECLI:NL:RBSGR:2008:BC4300

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/33441
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking aanbod verblijfsvergunning na acceptatie door eisers in het kader van de Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet

In deze zaak gaat het om de intrekking van een aanbod voor een verblijfsvergunning aan eisers, die van Afghaanse nationaliteit zijn en verblijven in 's-Gravenhage. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 6 februari 2008 uitspraak gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet. Eisers hadden een aanbod ontvangen van verweerder, de staatssecretaris van Justitie, waarin werd aangegeven dat zij in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning, mits zij aan bepaalde voorwaarden voldeden, waaronder het intrekken van alle lopende aanvragen en procedures. Na het indienen van de benodigde documenten, trok verweerder het aanbod in, stellende dat er sprake was van een ambtelijke misslag.

Eisers maakten bezwaar tegen deze intrekking, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat er volgens hem geen verblijfsvergunningen waren verleend en de status van eisers onveranderd bleef. De rechtbank oordeelde echter dat de brief van verweerder, waarin het aanbod werd ingetrokken, wel degelijk als een besluit moest worden aangemerkt volgens artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank stelde vast dat er een wilsovereenstemming was ontstaan tussen partijen, wat betekende dat verweerder verplicht was om de verblijfsvergunning te verlenen, mits aan de voorwaarden was voldaan.

De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder en oordeelde dat het bezwaar van eisers ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank gaf verweerder de opdracht om alsnog een inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 644,00 werden vastgesteld, en moest de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 143,00 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/33441
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2008
inzake
[Eisers],
geboren op respectievelijk [geboortedatum] 1970 en [geboortedatum] 1973,
mede ten behoeve van hun drie minderjarige kinderen,
van Afghaanse nationaliteit,
verblijvende te 's-Gravenhage,
eisers,
gemachtigde mr. R.I.R. Denz,
tegen
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. M.M.E. Disselkamp.
Procesverloop
Bij schrijven van 10 augustus 2007 heeft de gemachtigde van eisers bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de inhoud van verweerders brief van 8 augustus 2007.
Tevens heeft eiser op die datum de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er (thans) toe strekt dat uitzetting van eiser achterwege wordt gelaten totdat uitspraak zal zijn gedaan op het beroep. Het verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 07/31816.
Bij besluit van 21 augustus 2007 heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 24 januari 2008, waar eisers zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Voor de beoordeling van het onderhavige geschil gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 10 juli 2007 aan de gemachtigde van eisers, heeft verweerder, in het kader van de Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet, zoals bedoeld in WBV 2007/11, laten weten dat eisers voldoen aan voorwaarden van deze regeling en in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor de duur van in eerste instantie één jaar. Eisers behoefden nog slechts aan één noodzakelijke voorwaarde te voldoen, namelijk dat alle lopende aanvragen en openstaande (beroeps)procedures werden ingetrokken. Om de verblijfsvergunningen te verkrijgen dienden eisers alleen nog de als bijlagen bijgevoegde fotokaarten en de ‘verklaring intrekking lopende procedures’ in te vullen, te ondertekenen en binnen vier weken retour te zenden.
Op 16 juli 2007 hebben eiser de ‘intrekkingsverklaringen’ ondertekend retour gezonden, echter zonder vermelding van de betreffende zaaknummers.
Bij brief van 20 juli 2007 aan de gemachtigde van eisers, heeft verweerder laten weten dat heden opdracht is gegeven om een verblijfsdocument voor eisers aan te maken.
Op 2 augustus 2007 hebben eisers nogmaals de ‘intrekkingsverklaringen’ ondertekend aan verweerder toegezonden, thans met vermelding van de zaaknummers van nog lopende procedures.
Bij faxbericht van 8 augustus 2007 heeft de gemachtigde van eisers bij de rechtbank ‘s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle-Lelystad, de nog lopende procedure ingetrokken.
Op 9 augustus 2007 heeft de rechtbank de intrekking bevestigd.
Bij brief van 8 augustus 2007 aan de gemachtigde van eisers, heeft verweerder laten weten dat het aanbod om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’ ten onrechte is gedaan, omdat eisers bij nader inzien niet voldoen aan de voorwaarden van het beleid, zoals vermeld in het WBV 2007/11. Er zou sprake zijn van een ambtelijke misslag.
2. Aan de orde is de vraag of de brief van verweerder van 8 augustus 2007 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief van 8 augustus 2007 niet is gericht op rechtgevolgen nu er geen verblijfsvergunningen zijn verleend en daarmee de verblijfsstatus van eisers onveranderd is gebleven.
4. De rechtbank onderschrijft deze zienswijze niet. De brief van verweerder van 10 juli 2007 bevat een aanbod om ten voordele van eisers gebruik te maken van de verweerder toekomende publiekrechtelijke bevoegdheid verblijfsvergunningen te verlenen. Daartoe dienden door eisers enkele formaliteiten te worden verricht. Eisers hebben dit aanbod zonder enig voorbehoud aanvaard. Door deze wilsovereenstemming is tussen partijen een rechtens relevant (publiekrechtelijk) akkoord tot stand gekomen. Uit dit akkoord vloeide voor verweerder, de zonodig in rechte afdwingbare, verplichting voort om met gebruikmaking van de hem toekomende publiekrechtelijke bevoegdheid aan eisers een verblijfsvergunning te verlenen onder de voorwaarde dat eisers aan de gestelde formaliteiten zouden voldoen. De schriftelijke mededeling van verweerder dat het genoemde aanbod wordt ingetrokken kan dan ook niet anders worden aangemerkt dan als een weigering om de verplichting uit het tot stand gekomen akkoord na te komen en daarmee als een weigering om de in het vooruitzicht gestelde verblijfsvergunning aan eisers te verlenen. Die schriftelijke mededeling is zonder meer op rechtgevolg gericht.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerders brief van 8 augustus 2007 moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bezwaar van eisers tegen dit besluit is door verweerder dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het thans bestreden besluit van 21 augustus 2007 komt om die reden voor vernietiging in aanmerking wegens onjuiste toepassing van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van eisers is gegrond. Verweerder zal alsnog een inhoudelijk besluit op het bezwaar van eisers dienen te nemen.
6. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
7. Tevens zal de rechtbank bepalen dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,00 dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden namens verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 143,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. A.B.M. Hent als rechter in tegenwoordigheid van mr. P.M. de Kruif als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2008.