ECLI:NL:RBSGR:2008:BC4091

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2009
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en de toepassing van artikel 1F Vw 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 februari 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, Mohammad Akef Golzad, van Afghaanse nationaliteit. Eiser was op 15 januari 2008 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 januari 2008, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.S. van Nierop.

De rechtbank heeft overwogen dat de openbare orde de inbewaringstelling vorderde, omdat er aanwijzingen waren dat eiser zich aan zijn uitzetting zou onttrekken. Eiser heeft aangevoerd dat hij al zes jaar in Nederland verblijft en dat hij recht heeft op een eerlijke behandeling en het recht op gezinsleven. Hij betoogde dat de maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd was en dat er met een lichter middel volstaan had kunnen worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris van Justitie in redelijkheid tot de maatregel van bewaring kon besluiten, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat, ondanks de lopende bezwaarprocedure van eiser tegen de ongewenstverklaring. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de toepassing van vreemdelingenbewaring en de rol van de rechter in deze procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 08/2009
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
Mohammad Akef GOLZAD,
geboren op [geboortedatum],
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. F.S. van Nierop, advocaat te Utrecht.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 15 januari 2008 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
1.2. Eiser heeft hiertegen op 16 januari 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3.Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Bij faxbericht van 24 januari 2008 heeft eiser de gronden van beroep aangevuld.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 28 januari 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. R.R. de Groot.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wet en of de maatregel in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat door zijn inbewaringstelling ernstig inbreuk is gemaakt op het beginsel van fair play, het recht op gezinsleven en het recht op privéleven. Er had kunnen worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser is al zes jaren in Nederland en heeft belang bij zijn gezin te kunnen verblijven en zich in vrijheid met zijn advocaat voor te kunnen bereiden op het verweer tegen de ongewenstverklaring. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij een bezwaarprocedure dient te kunnen voeren tegen de ongewenstverklaring op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, zonder dat hij van zijn vrijheid is beroofd. Het is ook vast beleid van verweerder dat dit wordt toegestaan. Tevens heeft eiser aangevoerd dat het vermoeden dat eiser zich zal onttrekken aan de uitzetting op niets is gebaseerd, nu eiser zijn verblijf wenst voort te zetten bij vrouw en kinderen in Nederland. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat zolang niet in rechte vaststaat dat artikel 3 EVRM zich niet tegen eisers verwijdering naar Afghanistan verzet, uitzetting achterwege dient te blijven. Er is dan ook geen zicht op uitzetting. De bewaring schiet zijn doel voorbij en heeft geen ander doel dan intimidatie van eiser en andere 1F’ers. Tevens dienen de Nederlandse autoriteiten zich ten aanzien van eiser te onthouden van het leggen van contact met de Afghaanse autoriteiten. Voorzover er al zicht op uitzetting bestaat heeft verweerder onvoldoende voortvarendheid betracht om eiser uit te zetten. Er is geen vast beleid dat inhoudt dat 1F’ers die tot ongewenst vreemdeling zijn verklaard om die reden in vreemdelingenbewaring dienen te worden gesteld. Voorts beroept eiser zich op een uitspraak van de rechtbank van 9 mei 2007, Awb 07/17198.
2.3. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
2.4. Eiser is op 15 januari 2008 om 13.50 uur staande gehouden. Aan eiser is op 15 januari 2008 om 13.30 uur een beschikking tot afwijzing van zijn asielverzoek, tevens inhoudende een ongewenstverklaring uitgereikt op het politiebureau te Dokkum. Ingevolge de beschikking dient eiser Nederland onmiddellijk te verlaten, binnen vier en twintig uur en kan daartoe worden uitgezet. Eiser is na staande te zijn gehouden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor alwaar hij is opgehouden. Na te zijn gehoord om 16.10 uur is aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op 15 januari 2008 om 16.30 uur.
2.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de openbare orde de inbewaringstelling vordert. In de maatregel heeft verweerder het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting gebaseerd op de omstandigheid dat eiser ongewenst verklaard is. De rechtbank is van oordeel dat het vermoeden dan ook gerechtvaardigd is dat eiser zich, indien in vrijheid gesteld, aan de voorgenomen uitzetting zal onttrekken. Daartoe wordt hetvolgende in aanmerking genomen.
2.6. Vaststaat dat eisers asielaanvraag bij beschikking van 17 oktober 2007, uitgereikt op 15 januari 2008, is afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Bij die beschikking is eiser, eveneens op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, tevens tot ongewenst vreemdeling verklaard. Voorts is in de beschikking gesteld dat artikel 3 EVRM, noch artikel 8 EVRM zich verzetten tegen uitzetting van eiser naar Afghanistan. Naar aanleiding van deze beschikking heeft eiser beroep ingesteld tegen de afwijzing van het asielverzoek en tevens heeft hij bezwaar gemaakt tegen de ongewenstverklaring. Connex daaraan is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. In de bezwaarprocedure zal ook de vraag aan de orde dienen te komen of terugkeer naar Afghanistan een schending van artikel 3 EVRM of artikel 8 EVRM zal opleveren.
2.7. Aan de bewaring is ten grondslag gelegd dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert wegens het vermoeden van onttrekking aan uitzetting omdat eiser ongewenst is verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 11 januari 2008 (nummer 200708177/1) heeft de Staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat de openbare orde de inbewaringstelling van de vreemdeling vorderde omdat er aanwijzingen waren voor het vermoeden dat hij zich aan zijn uitzetting zou onttrekken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (ondermeer uitspraak van 16 augustus 2005 in zaak nr. 200505443/1, JV 2005/396) dient de rechtbank indien gronden voor bewaring aanwezig zijn, het standpunt van de Staatssecretaris of gelet op alle omstandigheden en het belang dat met de bewaring wordt gediend met een lichter middel kan worden volstaan, terughoudend te toetsen. Gelet op het feit dat aan de bewaring ten grondslag is gelegd dat eiser ongewenst is verklaard op grond van het bepaalde in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag heeft de Staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de door eiser aangevoerde omstandigheden, zoals het feit dat hij met zijn gezin al zes jaren in Nederland verblijft en zijn belangen bij invrijheidsstelling zeer zwaar wegen, geen grond kan worden gezien om van het opleggen van de maatregel van bewaring af te zien en het risico te aanvaarden dat eiser zich niet meer zal melden zodra zijn uitzetting daadwerkelijk in zicht komt.
2.8. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er thans voldoende zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat. Voorzover eiser zich op het standpunt stelt dat er thans geen zicht op uitzetting is nu deze dient te worden opgeschort voor de duur van de bezwaarprocedure ter voorkoming van een schending van artikel 3 EVRM en in verband met zijn beroep op artikel 8 EVRM, verwerpt de rechtbank die stelling. De rechtsgevolgen van voornoemde beschikking worden niet opgeschort door het feit dat respectievelijk beroep, bezwaar en een voorlopige voorziening zijn ingediend. De uitkomst van de door eiser aangewende rechtsmiddelen staat niet vast en het is niet aan de rechter die over de bewaring oordeelt om daarop vooruit te lopen. Niet in geschil is, zo leidt de rechtbank uit mededelingen van partijen ter zitting af, dat eiser niet zal worden uitgezet hangende de procedure van de voorlopige voorziening. Vooralsnog staat naar het oordeel van de rechtbank echter niet vast dat niet binnen een redelijke termijn op de voorlopige voorziening, danwel het bezwaar tegen de ongewenstverklaring zal worden beslist. De rechtbank gaat er vanuit dat verweerder zal trachten de voorlopige voorziening zo spoedig mogelijk te laten behandelen. Overigens kan ook de advocaat van eiser trachten de behandeling te bespoedigen. De rechtbank is daarom van oordeel dat thans niet gezegd kan worden dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank gaat er wel vanuit dat verweerder, het recht van eiser op effectieve rechtsbescherming in aanmerking genomen, afziet van de feitelijke uitzetting van eiser en geen contact met de autoriteiten van het land van herkomst opneemt, zolang niet duidelijk is of er sprake kan zijn van schending van artikel 3 EVRM. De rechtbank ziet in de door eiser overgelegde uitspraak van 9 mei 2007 geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
2.9. Voorzover eiser nog heeft aangevoerd dat verweerder het beleid voert dat vreemdelingen die 1 F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen hebben gekregen, niet in bewaring worden genomen zolang hun bezwaarprocedure loopt, overweegt de rechtbank dat haar van een dergelijk beleid niet is gebleken en dat deze stelling ook niet nader is onderbouwd. Het enkele feit dat verweerder, zoals ook door de procesgemachtigde ter zitting is aangegeven, in het algemeen niet direct bij uitreiking van de beschikking overgaat tot het in bewaring neming van de vreemdeling zoals door eiser is gedaan, maakt dit niet anders
2.10. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt aangaande eisers uitzetting en laat daarbij wegen dat eiser op 25 januari 2008 is gehoord.
2.11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. D.M. Schuiling en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P.W. Karsowidjojo als griffier op 1 februari 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: