Voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nrs. AWB 08/244 VEROR en AWB 08/247 VEROR
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:86
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening en tevens op het beroep van
1. Stichting Bewonersorganisatie Bomenbuurt e.a., gevestigd te
's-Gravenhage, eiseres,
2. [persoon A.] e.a., allen wonende te ’s-Gravenhage, eisers,
ten aanzien van het besluit van 21 december 2007 van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 27 maart 2007 heeft verweerder aan de gemeente Den Haag een vergunning verleend voor het rooien van 32 bomen aan de Segbroeklaan tussen de Ieplaan en de Houtrustweg te Den Haag.
Bij besluit van 21 december 2007 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, het hiertegen door eiseres en eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Wel heeft verweerder nadere voorschriften verbonden aan de verleende vergunning.
Tegen dit besluit hebben eiseres en eisers bij ongedateerde brief, ingekomen bij de rechtbank op 10 januari 2008, beroep ingesteld.
Tevens hebben eiseres en eisers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De zaak is op 29 januari 2008 ter zitting behandeld.
Namens eiseres en eisers is verschenen J.A. Wolthuis. Voorts zijn verschenen E. Bet, C. Visser en B. Steenks. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Christiaans. Voorts zijn verschenen G.J. Kruiderink en R. van Hillo.
De voorzieningenrechter kan, indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. In dit geval wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit:
a. op bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. aan goedkeuring is onderworpen,
c. de goedkeuring van een ander besluit of de weigering van die goedkeuring inhoudt, of
d. is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4.
Het is de voorzieningenrechter gebleken dat het beroep mede is ingesteld en het verzoek om een voorlopige voorziening mede is ingediend door de Vereniging van Eigenaren Segbroeklaan 302-402 en de Vereniging van Eigenaren Middenwest II. Tevens is gebleken dat voornoemde verenigingen geen bezwaar hebben aangetekend tegen het primaire besluit van 27 maart 2007. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dienen deze verenigingen daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun beroep.
De voorzieningenrechter merkt voorts op dat het beroep- en verzoekschrift niet anders opgevat kan worden dan dat eiseres sub 1 en de verzoekers sub 2 de bedoeling hebben gehad ieder apart beroep in te stellen tegen het besluit van 21 december 2007 alsmede een verzoek om een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen.
Ingevolge artikel 4 van de Bomenverordening 2005 is het verboden een houtopstand zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening 2005 kan het college de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
- natuur-, educatieve en milieuvoorwaarden;
- belevings- en gebruikswaarden.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Bomenverordening kunnen aan een vergunning in het belang van de bescherming en het behoud van nabije houtopstanden voorschriften worden verbonden.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Bomenverordering kan tot de in het eerste lid bedoelde voorschriften behoren het voorschrift:
a. dat binnen een bepaalde termijn van de vergunning gebruik dient te worden gemaakt;
b. dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de daarbij te geven aanwijzingen moet worden herplant;
c. dat pas tot het vellen mag worden overgegaan indien vergunningen inzake bouw, aanleg of andere ruimtelijke herinrichting onherroepelijk zijn geworden en de feitelijke of financiële uitvoering van deze werken voldoende gewaarborgd is;
d. dat ter bescherming van flora en fauna op een aangewezen locatie gedurende een bepaalde periode niet mag worden geveld;
e. dat pas tot vellen mag worden overgegaan indien een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet onherroepelijk is geworden.
Ingevolge artikel 8, derde lid, van de Bomenverordening kan, indien een voorschrift tot herplant wordt gegeven, daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet geslaagde herplant moet worden vervangen;
Ingevolge artikel 8, vierde lid, van de Bomenverordening wordt, indien uitvoering van een herplant niet mogelijk is of naar maatstaven van redelijkheid onvoldoende compensatie biedt voor het vellen van de houtopstand, aan de vergunning het voorschrift verbonden, dat de houtopstand niet mag worden geveld alvorens een bedrag gelijk aan de herplantwaarde in het herplantfonds is gestort.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat op 16 december 2005 aan verweerder met een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO een vergunning is verleend voor het verbreden van de Segbroeklaan tussen de Ieplaan en Houtrustweg. Deze vergunning staat in rechte vast.
Dit betekent dat in de onderhavige zaak enkel de rechtmatigheid van de kapvergunning ter beoordeling staat en de reconstructie van de Segbroeklaan als zodanig niet aan de orde is. De argumenten die nut en noodzaak van deze reconstructie betreffen blijven dan ook buiten beoordeling.
De verleende vergunning ziet op het kappen van 32 bomen aan de Segbroeklaan tussen de Ieplaan en de Houtrustweg te Den Haag. Verweerder heeft bij het bestreden besluit aan de vergunningverlening het voorschrift verbonden dat de kap van de bomen na 1 november 2007 dient plaats te vinden, dat de geplande herplant van de bomen voor 1 maart 2008 dient plaats te vinden en dat de te herplanten bomen een zodanige grootte en omvang moeten hebben dat daardoor een veilige oversteekmogelijkheid voor vleermuizen wordt gegarandeerd.
In het kader van de voorbereiding van het besluit tot het verlenen van een kapvergunning heeft verweerder aan de Stichting Zoogdierenwerkgroep Zuid-Holland opdracht gegeven tot het uitvoeren van een vleermuizeninventarisatie op de locatie Segbroeklaan. Deze stichting heeft in zijn rapport aangegeven dat tijdens de inventarisatie één soort vleermuis, te weten de gewone dwergvleermuis, is waargenomen en dat deze vleermuis in beperkte mate het onderzoeksgebied gebruikt als foerageergebied en vliegroute. Er werden geen verblijfplaatsen of kraamkolonies in de bomen aangetroffen. Voorts wordt in dit rapport vermeld dat het ook in de nieuwe situatie voor vleermuizen mogelijk zou moeten zijn om op deze plek de weg over te steken, dat er aan gedacht zou kunnen worden om op deze locatie een “fly-over” te maken, dat bij de herinrichting van de weg er ook nadrukkelijk naar de verlichting van de weg gekeken zou moeten worden, waarbij het van belang is de verlichting zo in te richten dat lichthinder in de richting van het Segbroekplantsoen en daar waar vleermuizen de weg kunnen oversteken zoveel mogelijk wordt voorkomen, en dat gezien het beperkte gebruik dat vleermuizen van het onderzoeksgebied maken en het niet aanwezig zijn van bruikbare holten en spleten in de bomen er voor wat betreft de kap van bomen het niet nodig is verdere beperkingen op te leggen.
Verzoekers hebben aangevoerd dat een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet dient te worden aangevraagd in het geval bomen worden verwijderd waar vleermuizen in wonen of die dienen als fourageergebied en/of vliegroute voor de vleermuizen en dat verweerder een dergelijke ontheffing niet heeft aangevraagd en verkregen. Voorts zijn verzoekers van mening dat de door de Stichting Zoogdierenwerkgroep Zuid-Holland verrichte vleermuizeninventarisatie slechts één veldbezoek behelst en dat dit onvoldoende is om te spreken van gedegen waarnemingen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit genoemd rapport noch anderszins gebleken is dat voor het kappen van de bomen een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet noodzakelijk is.
Voorts heeft de voorzieningenrechter geen reden om de bevindingen van voornoemde stichting voor onjuist te houden. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat verzoekers geen stukken hebben overgelegd op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de conclusie van deze stichting. De voorzieningenrechter stelt vast dat voornoemde Stichting in haar advies heeft aangegeven dat indien een “fly-over” wordt gemaakt het voor de vleermuizen mogelijk zou moeten zijn om op de betreffende plek de weg over te kunnen steken. In het rapport wordt niet aangegeven dat het noodzakelijk is dat de kruinen van de bomen elkaar moeten raken. Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat, zo nodig, nog aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen. De voorzieningenrechter gaat daarom voorbij aan de stelling van verzoekers dat als gevolg van de huidige plannen de nieuw te planten bomen zo ver van elkaar staan dat een veilige oversteek van de vleermuizen niet kan worden gegarandeerd.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende rekening gehouden met het advies door in het bestreden besluit nadere voorwaarden aan de vergunning te verbinden.
Verzoekers hebben voorts aangevoerd dat verweerder niet aan de herplantverplichting kan voldoen, nu het talud waar een belangrijk deel van de te planten bomen moeten komen veel te smal en te steil is. Ter zitting heeft de groenbeheerder van het stadsdeel Segbroek verklaard dat het talud zodanig zal worden aangepast dat herplant wel mogelijk is. De voorzieningenrechter heeft geen reden om hier aan te twijfelen, zodat er geen grond is om aan te nemen dat verweerder niet aan de herplantplicht kan voldoen.
Verzoekers hebben ook gesteld dat de kap zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een dergelijk argument van belang is in de procedure in het kader van reconstructie van de weg en dat dit geen rol van betekenis kan spelen in deze procedure. Voor zover verzoekers betogen dat de bomen een positieve bedrage leveren aan de luchtkwaliteit en dit door de kap wegvalt merkt de voorzieningenrechter op dat de herplant, op termijn, compensatie biedt.
Tot slot hebben verzoekers aangevoerd dat de bomen onder de bescherming van het (gemeentelijk) beschermd stadsgezicht vallen. Verweerder heeft er op gewezen dat de monumentenverordening bepaalt dat de bescherming van het stadsgezicht via het bestemmingsplan verloopt en dat in het bestemmingsplan geen specifieke bepalingen zijn vastgesteld ten aanzien van bescherming van bomen. Nu de bescherming van de bomen loopt via het bestemmingsplan kan naar de mening van verweerder de bescherming van de bomen slechts aan de orde komen in de procedure als bedoeld in artikel 19 van de WRO. De voorzieningenrechter kan verweerder hierin volgen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de in aanmerking komende belangen voldoende onderzocht en tegen elkaar afgewogen.
Nu er een herplantplan is dat voorziet in een volledige herplant, er voorts aan de vergunningverlening aanvullende voorwaarden zijn gesteld die in overeenstemming zijn met het advies van de Stichting Zoogdierenwerkgroep Zuid-Holland en daarnaast een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet niet aan de orde is heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen besluiten om de kapvergunning onder de gestelde voorwaarden te verlenen.
Het beroep is ongegrond.
Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage,
verklaart het beroep voor zover ingediend door de Vereniging van Eigenaren Segbroeklaan 302-402 en de Vereniging van Eigenaren Middenwest II niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarin op het beroep is beslist, binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. E.R. Eggeraat, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier W.M. Colpa.