4.1. In artikel 27e, eerste lid, van de AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan, de rechtbank het beroep opgegrond verklaard tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Deze zogeheten ‘omkering van de bewijslast’ vindt ingevolge het tweede lid van genoemd artikel geen toepassing, voor zover het beroep is gericht tegen een vergrijpboete.
4.2. Verweerder dient aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de omkering van de bewijslast is voldaan. Hij voert hiertoe aan dat eiseres loon uit dienstbetrekking dan wel resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten dat zij niet in haar aangifte heeft verantwoord. Het bedrag van het niet in de aangifte verantwoorde inkomen is volgens verweerder gelijk aan het verschil tussen de door [B.] op de privérekening van eiseres gestorte bedragen (hierna: de stortingen) en de uit de door eiseres verstrekte gegevens blijkende uitgaven van eiseres ten behoeve van uitzendbureau [A.] (hierna: de gedocumenteerde uitgaven).
4.3. In het onder 3.2. weergegeven standpunt van eiseres ligt besloten dat naar haar opvatting de oorzaak van (een groot deel van) het verschil tussen de stortingen en de gedocumenteerde uitgaven is gelegen is in de omstandigheid dat een aantal loonbetalingen en andere uitgaven die zij als bedrijfsleidster van het [filiaal C.] ten behoeve van uitzendbureau [A.] deed, niet blijkt uit de stukken waarover zij beschikt(e).
4.4. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat verweerder, die de aanslag in afwijking van de aangifte heeft opgelegd, de feiten aannemelijk maakt waarop hij deze afwijking doet steunen. Nu vaststaat dat er een substantieel verschil is tussen de stortingen en de gedocumenteerde uitgaven, betreft het door verweerder te leveren bewijs met name de feiten op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de door [B.] gestorte bedragen tot het bedrag van dit verschil niet zijn gebruikt ten behoeve van uitzendbureau [A.] (voor andere dan de gedocumenteerde uitgaven), doch aan eiseres als loon uit dienstbetrekking of als resultaat uit overige werkzaamheden ten goede zijn gekomen. Van eiseres kan naar het oordeel van de rechtbank worden gevergd dat zij verweerder voldoende feitelijke gegevens verstrekt om hem aanknopingspunten te verschaffen voor zijn bewijslevering. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, nu niet in geschil is dat de stortingen door [B.] over de privé bankrekening van eiseres zijn gelopen en dat de loonbetalingen en andere uitgaven ten behoeve van uitzendbureau [naam] door eiseres zijn gedaan, eiseres duidelijk veel beter dan verweerder in staat moet zijn om inzicht te geven in de aard en de omvang van de buiten de gedocumenteerde uitgaven om door haar verrichte loonbetalingen en andere uitgaven ten behoeve van uitzendbureau [naam].
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres verweerder geen, althans volstrekt onvoldoende, feitelijke gegevens verstrekt die hem aanknopingspunten verschaffen voor zijn bewijslevering. Dit laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat van het geheel of gedeeltelijk besteden van de stortingen, voor zover deze de gedocumenteerde uitgaven overtreffen, ten behoeve van uitzendbureau [naam] geen sprake is geweest. Alsdan moet het ervoor worden gehouden dat het verschil tussen de stortingen en de gedocumenteerde uitgaven aan eiseres ten goede is gekomen.
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank dient het bedrag dat op deze wijze aan eiseres ten goede is gekomen, te worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Gesteld noch gebleken is dat eiseres zich de door [B.] gestorte, doch niet voor uitgaven ten behoeve van uitzendbureau [A.] gebruikte bedragen, geheel of gedeeltelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend. Uit de verklaring van [B.] ter zitting leidt de rechtbank af dat hij de stortingen op de privé bankrekening van eiseres heeft gedaan opdat zij daaruit in haar hoedanigheid van bedrijfsleidster van [filiaal, derhalve als werknemer van [B.], uitgaven van het door [B.] gedreven uitzendbureau zou betalen. Voor zover de stortingen niet voor dit doel zijn gebruikt, zijn deze eiseres derhalve als werknemer van [B.] ten goede gekomen. Hierin ligt besloten dat eiseres de stortingen in zoverre uit dienstbetrekking heeft genoten.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat eiseres een substantieel gedeelte van het door haar in 2003 genoten belastbare inkomen uit werk en woning niet in haar aangifte voor dat jaar heeft verantwoord. Mitsdien heeft eiseres voor dat jaar niet de vereiste aangifte gedaan. Ingevolge artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel a en slot, van de AWR dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Dit betekent dat eiser overtuigend dient aan te tonen dat de correctie van € 61.278 geheel of gedeeltelijk moet vervallen.