ECLI:NL:RBSGR:2008:BC2966

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/9449 WRO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke vrijstelling van bestemmingsplan voor dagopvang dak- en thuislozen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 28 januari 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan voor een pand dat als dagopvang voor dak- en thuislozen wordt gebruikt. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Delft, had bij besluit van 29 november 2007 besloten het gebruik van het pand aan de [adres] als dienstencentrum te gedogen tot 1 mei 2008. Verzoekster, de bewonersbelangenvereniging, betoogde dat dit gedogen in strijd was met het bestemmingsplan en dat er geen concreet zicht op legalisering bestond. Tevens werd aangevoerd dat de omwonenden overlast ondervonden van het gebruik van het pand en dat er geen gedoogvoorwaarden waren gesteld.

De voorzieningenrechter overwoog dat er een zwaarwegend belang was voor zowel verweerder als de derde-partij, die de maatschappelijke taak van de dagopvang vervult, om deze functie voort te zetten, vooral in de wintermaanden. Tegelijkertijd erkende de voorzieningenrechter het belang van de buurtbewoners die overlast ondervonden. De rechter concludeerde dat, hoewel er overlast was, er voldoende concreet zicht was op beëindiging van de illegale situatie door de voorgenomen verhuizing van de dagopvang naar een andere locatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedoogtermijn tot 1 mei 2008 niet onredelijk was en dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten tot gedogen.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel niet bindend was voor een beslissing in beroep. De uitspraak bevestigde dat de belangen van de dagopvang en de doelgroep zwaarder wogen dan de bezwaren van de omwonenden, gezien de omstandigheden en de voorgenomen acties van verweerder.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 07/9449 WRO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
Bewonersbelangenvereniging '[bewonersbelangenvereniging]', gevestigd te [plaats], verzoekster,
ten aanzien van het besluit van 29 november 2007 van het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder.
Derde-partij: Stichting [X], gevestigd te [plaats].
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 29 november 2007 heeft verweerder besloten voortzetting van het gebruik van het pand aan de [adres] als dienstencentrum te gedogen, tot uiterlijk 1 mei 2008 of zoveel eerder als de door de voorzieningenrechter opgelegde schorsing en het gebruiksverbod zijn komen te vervallen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 14 december 2007 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 14 december 2007 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 18 januari 2007 ter zitting behandeld. Van de zijde van verzoekster is verschenen [A], bijgestaan door mr. J. Wind, advocaat te Rotterdam.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B], wethouder van de gemeente Delft, [C], [D] en
mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam.
Namens derde-partij is verschenen [E].
Motivering
Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
Verweerder heeft bij besluit van 8 augustus 2002 aan derde-partij krachtens artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), tijdelijk vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het gebruik van het pand [adres] als dienstencentrum (dagopvang) voor dak- en thuislozen. De vrijstellingstermijn is op 8 augustus 2007 verstreken. Omdat de verhuizing van de dagopvang naar de daartoe door verweerder in februari 2005 aangewezen nieuwe locatie, [adres 2], nog niet kon plaatsvinden, heeft verweerder toentertijd besloten de voortzetting van het gebruik van het pand aan de [adres] als dagopvang te gedogen tot 1 december 2007.
Bij uitspraak van 27 november 2007, in de zaak AWB 07/8423, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het besluit van verweerder tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor het pand
[adres 2] geschorst en bepaald dat het pand [adres 2] niet voor de opvang van dak- en thuislozen in gebruik mag worden genomen, totdat de rechtbank op het (op dat moment nog in te stellen) beroep in die zaak heeft beslist. Verweerder heeft daarop - bij het hier bestreden besluit - besloten het gebruik van het pand [adres] als dagopvang verder te gedogen tot 1 mei 2008, of zoveel eerder als de opgelegde schorsing en het gebruiksverbod zijn komen te vervallen.
Het door verweerder gedane verzoek om opheffing van de hiervoor genoemde schorsing is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 21 december 2007, in de zaak AWB 07/9385, afgewezen.
Verzoekster heeft betoogd dat verweerder het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het pand ten onrechte gedoogt, nu er geen concreet zicht op legalisering van de situatie bestaat en de omwonenden overlast van het gebruik van het pand ondervinden. Verweerder moet daarom handhavend optreden, te meer nu het vierde lid van artikel 17 van de WRO derde-partij er toe verplicht na het verstrijken van de vrijstellingstermijn een einde te maken aan de met het bestemmingsplan strijdige situatie en verweerder gezien het zesde lid van genoemd artikel gehouden is
derde-partij onverwijld aan te schrijven die verplichting na te komen.
Bovendien heeft verweerder niet zorgvuldig gehandeld, omdat geen onderzoek naar alternatieven is gedaan en de bewoners wier belangen verzoekster behartigt, niet zijn geraadpleegd. Voorts zijn er ten onrechte geen gedoogvoorwaarden aan de beslissing verbonden en is de gedoogtermijn te lang, aldus verzoekster.
Vast staat dat het pand [adres] na het verstrijken van de vrijstellingstermijn door derde-partij in strijd met de gebruiksvoorschriften uit het geldende bestemmingsplan wordt gebruikt. Verweerder is krachtens artikel 125, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bevoegd hiertegen handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen en een illegale situatie gedogen.
Dit geldt nog sterker in een situatie waarin de maximale vrijstellingstermijn als bedoeld in artikel 17 van de WRO is verstreken, en, gelet op het bepaalde in het vierde en zesde lid van dit artikel, het handelen van zowel betrokkene als het bestuursorgaan op het beëindigen van de met het bestemmingsplan strijdige situatie moet zijn gericht.
Van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, kan onder meer sprake zijn indien concreet zicht op legalisering bestaat.
Het gebruik van [adres] als dagopvang zal als zodanig niet worden gelegaliseerd. Niet in geschil is echter dat verweerder concrete stappen neemt om zo snel mogelijk op andere wijze, namelijk door verplaatsing van de dagopvang, een einde aan de met het bestemmingsplan strijdige situatie te maken.
Begrijpelijk is aan de andere kant ook dat, zoals ter zitting naar voren is gebracht, aan de zijde van verzoekster weinig vertrouwen in een spoedige verplaatsing bestaat en nauwelijks begrip meer kan worden opgebracht voor de verlenging van de dagopvang op de huidige locatie, nu het voornemen van verweerder al langere tijd bestaat, maar verzoekster zich na ommekomst van de bij de tijdelijke vrijstelling verleende termijn al voor de tweede maal geconfronteerd ziet met een gedoogbesluit.
Daartegenover staat dat het pand [adres 2] op dit moment gereed is voor ingebruikname. De nog te nemen maatregelen, zoals die zijn beschreven in de eerder aangehaalde uitspraken van de voorzieningenrechter van 27 november 2007 en 21 december 2007, kunnen naar inschatting van verweerder voor 1 mei 2008 worden doorgevoerd. De daartoe nog benodigde besluitvormingstrajecten zijn ingezet.
De voorzieningenrechter acht gelet op het voorgaande voldoende concreet zicht op beëindiging van de huidige illegale situatie aanwezig, zodat sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder tot gedogen heeft mogen besluiten. Gelet op de nog te nemen maatregelen en de te doorlopen besluitvormingstrajecten is de daarbij gehanteerde gedoogtermijn (tot 1 mei 2008) niet onredelijk lang, waarbij in aanmerking wordt genomen dat zo mogelijk eerder tot verplaatsing van de dagopvang zal - en gelet op het gedoogbesluit ook moet - worden overgegaan.
Niet ter discussie staat dat het gebruik van de locatie [adres] als dagopvang overlast met zich brengt. De overlast concentreert zich in de buitenruimte direct rond het pand. Ter zitting is door alle partijen bevestigd dat gedoogvoorwaarden niet of nauwelijks soelaas kunnen bieden voor deze overlast, omdat de locatie van de dagopvang en de bijbehorende buitenruimte nu eenmaal niet voldoen aan de vereisten voor opvang van de desbetreffende - grote - doelgroep. Onder die omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid van het stellen van gedoogvoorwaarden kunnen afzien.
Anders dan verzoekster ziet de voorzieningenrechter, mede gelet op de korte termijn waarbinnen verweerder zich voor een beslissing over het gebruik van het pand zag geplaatst (aanleiding hiervoor was immers de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2007), geen grond voor het oordeel dat verweerder bij het nemen van dit besluit in strijd heeft gehandeld met de daarbij in acht te nemen zorgvuldigheid door zo kort voor het aflopen van de eerdere gedoogtermijn opnieuw tot gedogen over te gaan.
Gelet op het voorgaande zal het bestreden besluit naar verwachting in stand kunnen blijven.
Over de bij het bestreden besluit en de bij de verzochte voorziening betrokken belangen, wordt het volgende overwogen.
Tegenover het zwaarwegende belang van verweerder en de derde-partij om deze maatschappelijke taak te kunnen blijven uitoefenen en het contact met de doelgroep van de dagopvang niet te verliezen, alsook het belang van deze doelgroep om - tenminste in de wintermaanden - gebruik te kunnen maken van de dagopvang, staat het evenzeer zwaarwegende belang van de buurtbewoners, die van het gebruik van de dagopvang al langere tijd overlast ondervinden. Ter zitting heeft verzoekster bovendien aangevoerd en is door verweerder onderschreven dat de bewoners tegelijkertijd te kampen hebben met problemen rond bouwwerkzaamheden in dezelfde buurt, in combinatie waarmee de overlast van de dagopvang des te sterker wordt ervaren. De voorzieningenrechter laat de belangen die ervoor pleiten om de dagopvang op de huidige locatie voort te kunnen zetten, in dit geval het zwaarst wegen.
Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2008, in tegenwoordigheid van
mr. C.T. Aalbers, griffier.