RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
meervoudige kamer
(verkort vonnis)
parketnummer 09/655024-07
's-Gravenhage, 28 januari 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, recht doende in strafzaken, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte A],
geboren op [datum] 1966 te [plaats],
wonende te [adres],
domicilie kiezende ten kantore van mr. Krans, Vondelstraat 89 te Amsterdam.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 april 2007 (regie), 10 september 2007 en 14 januari 2008.
De verdachte is op geen der zittingen verschenen. Wel telkens aanwezig was de raadsman van verdachte, mr. Krans, advocaat te Amsterdam, die verklaarde door verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De officier van justitie, mr. Van Dam, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bevoegdheid van deze rechtbank.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de rechtbank 's-Gravenhage niet bevoegd is van de zaak kennis te nemen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat wel het hoofdkantoor van het ANP in Rijswijk is gevestigd, maar dat de Artos server van het ANP zich via Getronics in Amsterdam bevindt. Volgens de raadsman is Rijswijk daarom ten onrechte als plaats delict in de tenlastelegging vermeld, terwijl er ook overigens geen aanknopingspunt is voor de bevoegdheid van de rechtbank 's-Gravenhage.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank acht zich bevoegd van deze zaak kennis te nemen, aangezien het strafbare feit waarvan [Y BV] wordt verdacht inhoudt dat computer- vredebreuk is gepleegd bij het ANP, dat zijn hoofdvestiging heeft in Rijswijk, en dat daarmee de bevoegdheid van de rechtbank 's-Gravenhage was gegeven toen de zaak aanhangig werd gemaakt. Dat in de loop van het strafproces het inzicht is verkregen dat de Artos-server van het ANP zich feitelijk in Amsterdam bevindt, doet aan de bevoegdheid van de rechtbank 's-Gravenhage niet af.
Het betoog van de raadsman ter zitting van 14 januari 2008, inhoudende dat de officier van justitie vóór het aanhangig maken van de zaak had kunnen weten, indien hij daarnaar (middels open bronnen) had geïnformeerd, dat de Artos-server van het ANP zich in Amsterdam bevindt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Door de raadsman is betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, aangezien de vervolging van verdachte en van de verdachten [Y BV] en [B] zijns inziens willekeurig is.
Daartoe is -kort weergegeven- aangevoerd, dat ten onrechte is afgezien van de vervolging van de directeur [C] en de heren [D] en [E] en van de 47 andere bedrijven die volgens het rapport van [X bedrijfsrecherche BV] wederrechtelijk hebben ingelogd op de server van het ANP en tenslotte dat ten onrechte geen nader onderzoek is gedaan naar het ruime misbruik dat door vele andere journalisten kennelijk werd gemaakt van de inlogmogelijkheden op die server.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Ingevolge artikel 167 van het Wetboek van strafvordering komt aan het openbaar ministerie een ruime mate van beleidsvrijheid toe ten aanzien van de vervolging van verdachten, hetgeen een bevoegdheid impliceert om een keuze te maken ten aanzien van wie het vervolging wil instellen.
Die beleidsvrijheid wordt onder meer beperkt door beginselen van een goede procesorde, waaronder het verbod tot willekeur. Van willekeur is onder meer sprake wanneer zonder enige redelijk onderscheid in (nagenoeg) gelijke gevallen ten aanzien van sommige verdachten wel en ten aanzien van andere geen vervolging wordt ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan in casu geen sprake is.
Voor de officier van justitie heeft in de onderhavige zaak naar hij ter zitting heeft verklaard als uitgangspunt gegolden, dat hij op basis van de aangifte door het ANP niet de feitelijke daders, maar op een hoger niveau de BV en de leidinggevenden wilde vervolgen, juist omdat bij hen de verantwoordelijkheid lag om de wederrechtelijkheid van de gedragingen in te zien en deze dus te voorkomen en jegens hen een zwaarder strafrechtelijk verwijt gemaakt kon worden. De rechtbank acht dit een redelijke afweging en niet in strijd met het wille- keurverbod.
Dat afgezien is van de vervolging van de directeur [C], is door de officier gemotiveerd met de overweging, dat deze directeur geen vakmatig/inhoudelijk journalistieke relatie had met het bedrijf.
Hoewel de rechtbank vervolging van de heer [C] niet onlogisch zou hebben gevonden, kan niet worden gezegd dat het achterwege blijven daarvan dusdanig in strijd is met het willekeurverbod dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging van de onderhavige verdachten.
Datzelfde geldt temeer voor het afzien van nader onderzoek naar de inlogactiviteiten op de in het rapport [X bedrijfsrecherche BV] genoemde IP-adressen en naar mogelijk andere journalisten in ruime zin die mogelijk wederrechtelijk op de ANP-server zouden hebben ingelogd.
De verdediging gaat er kennelijk van uit dat de bedrijven achter deze IP-adressen wederrechtelijk hebben ingelogd, maar dat is allerminst zeker, nu ook anderen van deze IP-adressen gebruik konden maken. Bovendien zou volgens aangever gedurende een periode van een paar jaar intensief wederrechtelijk gebruik gemaakt zijn van de ANP-server door [Y BV], terwijl dat ten aanzien van andere 'inloggers' in het geheel niet is gebleken.
Op grond van het vorenstaande dient dit verweer te worden verworpen.
Vrijspraak van de feiten 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de vrijspraak van hetgeen verdachte onder 2 (de periode [E]) ten laste is gelegd, overweegt de rechtbank het volgende:
De rechtbank acht onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode [E] medepleger is geweest van, opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan het binnendringen in de Artos-server van het ANP. In de onder feit 1 ten laste gelegde periode (de periode McPro) is met gebruikmaking van de inlogcode die door het ANP contractueel aan Mc Pro is verstrekt, op initiatief van verdachte door [Y BV] binnengedrongen in de ANP-server. In het voorjaar van 2003 is dat contract tussen het ANP en McPro beëindigd.
De rechtbank acht bewezen dat in de periode daarop volgend door [Y BV] ook wederrechtelijk gebruik is gemaakt van de ANP-server door middel van de inlogcode van een derde, te weten werknemer [E]. Het dossier bevat echter onvoldoende bewijs voor de conclusie dat verdachte wist van de 'inlogpraktijk', terwijl evenmin wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij moet worden geacht dit inloggen opzettelijk te hebben bevorderd. Van het onder 2 ten laste gelegde feit moet verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen.
De rechtbank stelt voorop dat zij in de zaak tegen de rechtspersoon [Y BV] (nader te noemen: [Y BV]) bewezen acht dat onder meer tijdens de periode McPro, de periode van 28 oktober 2002 tot en met 28 april 2003, door [Y BV] opzettelijk wederrechtelijk in de Artos-server van het ANP is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel.
Met betrekking tot de vraag of verdachte in die periode feitelijk leiding heeft gegeven aan deze verboden gedraging(en), overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [C] dat met het managementteam, waarvan verdachte deel uitmaakte, is besproken om via een bevriende relatie een abonnement te nemen op de beveiligde ANP-site.
In aanmerking genomen dat verdachte bedenker en oprichter van [Y BV] was, dat hij gedurende enige tijd commercieel directeur was en dat verdachte de met hem bevriende relatie [D] van het eenmansbedrijf McPro heeft benaderd, heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [B] dat verdachte op de financiën lette, op de hoogte was van het gebruik van het abonnement via McPro en hem, [B], heeft aangesproken op de hoge kosten die dat gebruik met zich bracht. Verdachte's ontkenningen hiervan acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
Dat ook verdachte wist van het inloggen op de ANP-site, wordt bevestigd door oud-medewerkster [G]. Het verweer dat haar verklaringen niet betrouwbaar zouden zijn omdat zij zou zijn ontslagen wegens onzedelijk gedrag -dit is niet nader onderbouwd-, verwerpt de rechtbank. Hierbij komt dat haar verklaringen over het gebruik van de ANP-site in wezen overeenkomen met die van [B] en [C].
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte leiding heeft gegeven aan het verboden inloggen.
Bewijsoverweging met betrekking tot een 'technische ingreep' in de zin van artikel 138a jo artikel 138a (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
In de zaak van de medeverdachte heeft de verdediging aangevoerd dat [Y BV] (verder: [Y BV]) niet de toegang tot de Artos-server van de ANP heeft verworven door een 'technische ingreep' als ten laste gelegd en daarvan zou moeten worden vrijgesproken. Amtshalve overweegt de rechtbank in deze als volgt.
De rechtbank deelt de opvatting van de verdediging. Werknemers van [Y BV] hebben gebruik gemaakt van een zogeheten inlogcode: de combinatie van een gebruikersnaam en een daarbij behorend wachtwoord. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee toegang verworven tot de Artos-server van het ANP met behulp van een valse sleutel. De 'valse sleutel' is alternatief aan de 'technische ingreep' ten laste gelegd en kan en zal derhalve bewezen worden verklaard. Voor zover de verdediging heeft bedoeld te stellen dat het zich de toegang verwerven zonder technische ingreep onder artikel 138a (oud) van het Wetboek van Strafrecht geen strafbaar feit oplevert, gaat die stelling niet op. De strafbaarstelling kent, zowel in de vorm van artikel 138a lid 1 sub b en c (in werking getreden op 1 september 2006) als artikel 138a lid 1 sub b (oud) (in werking getreden op 15 december 1998), naar het oordeel van de rechtbank de technische ingreep en de valse sleutel als alternatieve wijzen om de toegang tot een geautomatiseerd werk te verwerven.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van een verschrijving in de tenlastelegging, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de tenlastelegging, zoals vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is strafbaar; ten aanzien van hem zijn geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandig-digheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straf het volgende overwogen.
[Y] B.V. heeft zeer kwalijk gehandeld door zich ten behoeve van haar nieuwsgaring via aan derden verleende inlogcodes de toegang te verschaffen tot de Artos-server van het ANP en daarvan ook veelvuldig gebruik te maken. Wetende dat aan haar als opkomend concurrent van het ANP geen toegang tot die server zou worden verleend, heeft [Y] die toegang gezocht en gevonden via een bevriende relatie, de eigenaar/directeur van de zaak McPro (periode McPro). In een latere periode (periode [E]) heeft [Y] gebruik gemaakt van inlogcodes die aan RTV Utrecht en aan Sky Radio waren verleend.
Aldus wederrechtelijk van de informatie van het ANP profiterend heeft [Y] haar eigen positie in haar concurrentie met het ANP willen versterken.
Dat deze gedragingen gemakkelijk werden gemaakt doordat het ANP in de ten laste gelegde periodes de site slechts zeer matig had beveiligd doet daaraan niet af; evenmin doet daaraan af dat mogelijk ook anderen op onrechtmatige wijze op de ANP-site zijn binnengedrongen.
Verdachte wordt van het hem ten laste gelegde betreffende de periode [E] vrijgesproken. Daarentegen is verdachte betreffende de periode McPro aan te rekenen dat op instigatie van verdachte de toegang tot de Artos-server via McPro werd verkregen en dat ver- dachte als commercieel directeur van [Y] in deze periode er van op de hoogte was dat door de redactie van [Y] van de inlogcode van McPro gebruik werd gemaakt en dat in toenemende mate.
Gelet op de initiërende rol van verdachte in de McPro-periode, rekent de rechtbank het bewezen verklaarde aan verdachte relatief zwaarder aan dan aan de verdachte [B].
De rechtbank acht een -deels voorwaardelijke- geldboete als na te melden een passende straf.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 51, 57, 138a (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij dagvaarding onder
1 primair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het hem bij dagvaarding onder
1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
computervredebreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte voor deze feiten tot een geldboete van € 2.000,-;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen;
bepaalt dat een gedeelte van die geldboete, groot € 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks
onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Quadekker, voorzitter,
mrs Van Paridon en Ferenschild, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hoekstra, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2008.