ECLI:NL:RBSGR:2008:BC2824

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/655023-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Quadekker
  • A. van Paridon
  • M. Ferenschild
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Computervredebreuk door rechtspersoon met gebruik van onrechtmatige inlogcodes op ANP-nieuwsserver

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 januari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de rechtspersoon [verdachte] B.V. De verdachte werd beschuldigd van computervredebreuk, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich via aan derden verleende inlogcodes toegang had verschaft tot de beveiligde nieuwsserver van het ANP, wat resulteerde in een aanzienlijke hoeveelheid onrechtmatig gebruik van de server. De rechtbank legde een geldboete op van € 4.000,-, waarvan € 2.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de schade die de verdachte het ANP had toegebracht niet voldoende was onderbouwd door de officier van justitie, en dat het ANP zelf niet voldoende maatregelen had genomen om dergelijke inbreuken te voorkomen. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de gedragingen van de rechtspersoon lag bij de gehele bedrijfsvoering en niet enkel bij de individuele handelingen van de betrokken natuurlijke personen. De rechtbank verwierp ook het verweer van de verdediging dat de rechtbank niet bevoegd was en dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk had gehandeld, en dat de gedragingen paste binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
meervoudige kamer
(verkort vonnis)
parketnummer 09/655023-07
’s-Gravenhage, 28 januari 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, recht doende in strafzaken, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] B.V.,
gevestigd te Amsterdam, [adres],
domicilie kiezende ten kantore van mr. Krans, Vondelstraat 89 te Amsterdam.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 april 2007 (regie), 10 september 2007 en 14 januari 2008.
De verdachte is niet verschenen. Wel telkens aanwezig was, mr. Krans, advocaat te Amsterdam, die verklaarde door verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De officier van justitie, mr. Van Dam, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de haar bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een geldboete van
€ 11.250,-.
De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bevoegdheid van deze rechtbank.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de rechtbank ’s-Gravenhage niet bevoegd is van de zaak kennis te nemen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat wel het hoofdkantoor van het ANP in Rijswijk is gevestigd, maar dat de Artos server van het ANP zich via Getronics in Amsterdam bevindt. Volgens de raadsman is Rijswijk daarom ten onrechte als plaats delict in de tenlastelegging vermeld, terwijl er ook overigens geen aanknopingspunt is voor de bevoegdheid van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank acht zich bevoegd van deze zaak kennis te nemen, aangezien het strafbare feit waarvan [verdachte] wordt verdacht inhoudt dat computer- vredebreuk is gepleegd bij het ANP, dat zijn hoofdvestiging heeft in Rijswijk, en dat daarmee de bevoegdheid van de rechtbank ’s-Gravenhage was gegeven toen de zaak aanhangig werd gemaakt. Dat in de loop van het strafproces het inzicht is verkregen dat de Artos-server van het ANP zich feitelijk in Amsterdam bevindt, doet aan de bevoegdheid van de rechtbank ’s-Gravenhage niet af.
Het betoog van de raadsman ter zitting van 14 januari 2008, inhoudende dat de officier van justitie vóór het aanhangig maken van de zaak had kunnen weten, indien hij daarnaar (middels open bronnen) had geïnformeerd, dat de Artos-server van het ANP zich in Amsterdam bevindt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Door de raadsman is betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, aangezien de vervolging van verdachte en van de verdachten [A] en [B] zijns inziens willekeurig is.
Daartoe is –kort weergegeven– aangevoerd, dat ten onrechte is afgezien van de vervolging van de directeur [C] en de heren [D] en [E] en van de 47 andere bedrijven die volgens het rapport van [X Bedrijfsrecherche B.V] wederrechtelijk hebben ingelogd op de server van het ANP en tenslotte dat ten onrechte geen nader onderzoek is gedaan naar het ruime misbruik dat door vele andere journalisten kennelijk werd gemaakt van de inlogmogelijkheden op die server.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Ingevolge artikel 167 van het Wetboek van strafvordering komt aan het openbaar ministerie een ruime mate van beleidsvrijheid toe ten aanzien van de vervolging van verdachten, hetgeen een bevoegdheid impliceert om een keuze te maken ten aanzien van wie het vervolging wil instellen.
Die beleidsvrijheid wordt onder meer beperkt door beginselen van een goede procesorde, waaronder het verbod tot willekeur. Van willekeur is onder meer sprake wanneer zonder enige redelijk onderscheid in (nagenoeg) gelijke gevallen ten aanzien van sommige verdachten wel en ten aanzien van andere geen vervolging wordt ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan in casu geen sprake is.
Voor de officier van justitie heeft in de onderhavige zaak naar hij ter zitting heeft verklaard als uitgangspunt gegolden, dat hij op basis van de aangifte door het ANP niet de feitelijke daders, maar op een hoger niveau de BV en de leidinggevenden wilde vervolgen, juist omdat bij hen de verantwoordelijkheid lag om de wederrechtelijkheid van de gedragingen in te zien en deze dus te voorkomen en jegens hen een zwaarder strafrechtelijk verwijt gemaakt kon worden. De rechtbank acht dit een redelijke afweging en niet in strijd met het willekeurverbod.
Dat afgezien is van de vervolging van de directeur [C], is door de officier gemotiveerd met de overweging, dat deze directeur geen vakmatig/inhoudelijk journalistieke relatie had met het bedrijf.
Hoewel de rechtbank vervolging van de heer [C] niet onlogisch zou hebben gevonden, kan niet worden gezegd dat het achterwege blijven daarvan dusdanig in strijd is met het willekeurverbod dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging van de onderhavige verdachten.
Datzelfde geldt temeer voor het afzien van nader onderzoek naar de inlogactiviteiten op de in het rapport [X Bedrijfsrecherche B.V] genoemde IP-adressen en naar mogelijk andere journalisten in ruime zin die mogelijk wederrechtelijk op de ANP-server zouden hebben ingelogd.
De verdediging gaat er kennelijk van uit dat de bedrijven achter deze IP-adressen wederrechtelijk hebben ingelogd, maar dat is allerminst zeker, nu ook anderen van deze IP-adressen gebruik konden maken. Bovendien zou volgens aangever gedurende een periode van een paar jaar intensief wederrechtelijk gebruik gemaakt zijn van de ANP-server door [verdachte] Nederlands Nieuws BV, terwijl dat ten aanzien van andere “inloggers” in het geheel niet is gebleken.
Op grond van het vorenstaande dient dit verweer te worden verworpen.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de vraag of de rechtspersoon [verdachte] B.V. (verder te noemen: [verdachte]) in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt als dader van computervredebreuk overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat computervredebreuk een delict betreft dat behalve door natuurlijke personen door rechtspersonen kan worden gepleegd. In casu is er ingelogd op de beveiligde Artos-nieuwsserver van het ANP door middel van codes die waren afgegeven aan McPro (1e periode) en aan RTV Utrecht en/of Sky Radio (2e periode).
Algemeen
Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de verboden gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. In het Zijpe-arrest (HR 21 oktober 2003, NJ 2006, 328) heeft de HR overwogen dat een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of een gedraging is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan kan sprake zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienst- betrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaats- vinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard (de IJzerdraad-criteria).
In de thans aan de orde zijnde zaak gaat het om een door [A] opgerichte en bedachte rechtspersoon, die volgens zijn statuut –samengevat– beoogt objectieve informatie te verstrekken en te verspreiden alsmede de pluriformiteit in de Nederlandse journalistiek te vergroten (artikel 1 redactiestatuut [verdachte] Nieuws, d.d. 1-10-2003). Doel was, aldus [A], onder andere iets te doen aan de monopoliepositie die het ANP had op het gebied van nieuwsverstrekking. [verdachte] wilde een marktaandeel krijgen.
[A] was tijdens de McPro- en [E]-periode directeur en/of commercieel directeur.
[B] was tijdens die periodes de hoofdredacteur. Hij had de dagelijkse leiding. Aanvankelijk was hij werkzaam voor 24 uur per week en vanaf december 2002 voor de duur van 32 uur per week.
Tijdens de zogenaamde McPro-periode was [C] algemeen directeur en [F] was verantwoordelijk voor de “sales”.
Tijdens de zogenaamde [E]-periode was [E] eindredacteur. Hij had werkervaring bij RTV Utrecht en Sky Radio en is aangetrokken door [B].
Het bedrijf is gegroeid van 4 à 5 medewerkers tot circa 20 à 30 op het moment van de verhuizing eind 2002, en later tot circa 70 personen. In de [E]-periode bestond [verdachte] uit verschillende divisies met vooral jonge redacteuren en journalisten. In 2004 bevond het kantoor zich in een oud pakhuis van ongeveer 500-600 vierkante meter. Er is een open middengedeelte, een soort schacht om het licht door te laten, omgrensd door kamers of spreekruimtes.
Het bedrijf was zo opgezet dat er het nieuws in de zogeheten “cockpit”(frontdesk) werd verdeeld over de redacteurs.
McPro-periode
[C] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat in het managementteam, waarin [A], [B], [F] en [C] zaten, is besproken om een abonnement te nemen op de database van het ANP via een bevriende relatie. Om te voorkomen dat het ANP aan [verdachte] een abonnement zou weigeren hebben wij, aldus [C], een abonnement genomen via een bevriende relatie. [A] benaderde daartoe de hem bekende [D], die een eenmansadviesbedrijf had op het gebied van marketing en communicatie. [D] had bedrijfscontacten met [C].
McPro zou gaan “ benchmarken” voor [verdachte] en sloot met het ANP op 24 oktober 2002 een overeenkomst waarbij het ANP aan McPro de Algemene nieuwsdienst van het ANP ter inzage bood. Daarbij is onder meer overeengekomen dat deze dienst niet mocht worden doorgeleverd. McPro betaalde ingevolge de overeenkomst een vaste maandelijkse vergoeding voor één aansluiting en daarnaast een vergoeding per geopend bericht. McPro ontving van het ANP een gebruikersnaam en een wachtwoord om de beveiligde nieuwssite van het ANP (Artos) te kunnen raadplegen. Het contract is opgezegd per 28 april 2003.
[D] verstrekte de inlogcodes (gebruikersnaam en wachtwoord) aan [verdachte]. Uit de facturen leidde hij af dat er berichten waren gelezen die hij niet had aangeklikt. McPro betaalde aan het ANP voor het gebruik dat via zijn inlogcodes van de site werd gemaakt en declareerde dit bij [verdachte]. Hij stuurde de rekeningen naar [C].
[C] kan zich bij de rechter-commissaris herinneren dat de variabele kosten van het gebruik van het abonnement vrij hoog waren en dat er intern bij [verdachte] op werd aangedrongen met mate om te springen met het abonnement.
In april 2003, althans het 2e kwartaal van 2003, heeft [C] contact gehad met het ANP over de vraag of [verdachte] een abonnement kon krijgen op de nieuwssite van het ANP. [C] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in dat gesprek te kennen heeft gegeven dat [verdachte] via McPro een abonnement op de database van het ANP had en dat hij zulks niet erg zuiver vond. Hij zou toen hebben voorgesteld over en weer elkaars database voor elkaar open te stellen. Het ANP weigerde aan [verdachte] een abonnement te verstrekken omdat [verdachte] een concurrent was.
Blijkens verklaringen van [B] en oud-medewerker [G] werd de site op de redactie veelvuldig aangeklikt om berichten te bekijken. In de begintijd was het normaal om ANP-feed te gebruiken. [verdachte] had in het begin nog geen redacteurs die het land in gingen om nieuws te zoeken. “Wij waren, aldus [C], afhankelijk van andere bronnen, waaronder dat abonnement op het ANP.” Gebruikersnaam en wachtwoord zaten in de cockpit op een post-it papiertje op het beeldscherm geplakt. Als er geen nieuws binnenkwam zei [B] standaard: “Wat is het ANP aan het doen”, “kijk eens op het ANP”. Ook [A], die volgens [G] dagelijks op de redactie kwam, wilde dat wij op de site van het ANP keken als het even rustig was. Volgens [G] stond op één computer in de cockpit permanent de ANP-feed open.
De kosten liepen al gauw op tot enige duizenden euro’s per maand. [A] had [B] aangesproken op de hoge kosten. Omdat het te duur was is [verdachte] in het voorjaar van 2003 met dat abonnement gestopt, aldus [B] ter zitting.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Vaststaat dat bij [verdachte] werd ingelogd op de beveiligde ANP-site. Dat gebruik werd gemaakt van andere codes dan die aan McPro waren verstrekt, is niet gebleken. Nu de facturen van het ANP aan McPro meer –met behulp van de McPro-codes– geopende berichten bevatte dan [B] had geopend, terwijl bij [verdachte] werd ingelogd op de site, kan het niet anders dan dat is ingelogd op de redactie met de codes die door het ANP waren verstrekt aan McPro.
McPro mocht op basis van het contract met het ANP deze codes niet verstrekken aan [verdachte]. [verdachte] had geen toestemming van het ANP in te loggen op de Artos nieuwsserver. Het inloggen was dan ook wederrechtelijk.
Voor [verdachte] was het van belang deze nieuwssite te kunnen inzien ten behoeve van de nieuwsgaring. Er waren immers tijdens de McPro periode, en dan in het bijzonder in de beginperiode, slechts enkele, bovendien weinig ervaren, medewerkers werkzaam op de redactie. Verder stelt de rechtbank vast dat [verdachte] op deze wijze op de hoogte geraakte van de snelheid waarmee het ANP met nieuws kwam en wat de inhoud van dat nieuws was. Dit alles betreft relevante informatie voor de door [verdachte] beoogde concurrentiepositie ten opzichte van de monopolist het ANP.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [C] dat in het managementteam is besproken om via een omweg een abonnement op de beveiligde ANP-site te nemen. Evenmin ziet de rechtbank reden om in twijfel te trekken dat [B] en [A] bij die bespreking(en) aanwezig waren. In dit verband wijst de rechtbank op de gedetailleerdheid van de verklaringen van [C]. Voorts past een dergelijke bespreking in de situatie waarin [verdachte] zich bevond, te weten een startende onderneming met een klein aantal, jonge redacteurs die snel nieuws wil brengen en een onderneming die de monopoliepositie van het ANP wil aanpakken. [verdachte] had ook het nieuws van het ANP als bron nodig.
[B] kan zich de bespreking(en) niet herinneren doch dit acht de rechtbank, gelet op het hiervoor overwogene en in aanmerking genomen dat hij de dagelijkse leiding had in de functie van hoofdredacteur, niet geloofwaardig.
De rechtbank ziet voorts, in aanmerking genomen dat [A] bedenker en oprichter van [verdachte] is en dat hij gedurende enige tijd commercieel directeur was, geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [B] dat [A] op de financiën lette, op de hoogte was van het abonnement en hem heeft aangesproken op de hoge kosten van het abonnement. [A] ontkenningen hiervan acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Dat ook [A] wist van het inloggen op de ANP-site wordt bevestigd door oud-medewerkster [G]. Het verweer dat haar verklaringen niet betrouwbaar zouden zijn omdat zij zou zijn ontslagen wegens onzedelijk gedrag – dit is niet nader onderbouwd–, verwerpt de rechtbank. Het ontslag sluit geenszins uit dat naar waarheid wordt verklaard. Hierbij komt dat zij eenzelfde beeld schetst als [B] en [C].
Conclusie
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat er is ingelogd in de beveiligde Artos-site van het ANP met niet aan [verdachte] doch aan een derde, McPro, verstrekte codes. Er is aldus binnengedrongen in de ANP-computer met een valse sleutel. Dat er via betaling aan McPro wel feitelijk door [verdachte] is betaald, doet daar niet aan af. Door in het management- team bewust te kiezen voor het raadplegen van deze ANP-site via een derde, een met [A] bevriende relatie, is er naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens gekozen voor het begaan van deze wederrechtelijke gedragingen.
Het feitelijk inloggen is geschied door werknemers van [verdachte], het is een gedraging die paste binnen de normale bedrijfsvoering van [verdachte], de gedraging is de rechtspersoon bij uitstek dienstig geweest en [verdachte] heeft er, blijkens al hetgeen hiervoor werd overwogen, in het bijzonder het managementoverleg, over beschikt dat die gedraging zou plaatsvinden, sterker nog, [verdachte] heeft op die gedraging aangestuurd.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat [verdachte] het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
[E]-periode
RTV Utrecht en Sky Radio zijn in per 1 januari 2002 respectievelijk 1 juli 2003 met het ANP overeengekomen dat mocht worden ingelogd op de beveiligde nieuwsserver van het ANP tegen betaling. Zo had Sky Radio zich verplicht tot betaling van een bedrag per jaar. Het was blijkens de overeenkomst niet toegestaan de dienst aan derden te leveren.
Bij [verdachte] trof [E] naar eigen zeggen een klein en jong team en het ging het er allemaal erg commercieel aan toe. Er vond 1 keer per 2 weken managementvergadering plaats. [B] behoorde tot het managementteam, aldus [H], die per 1 september 2004 directeur van [verdachte] was.
[E] heeft verklaard dat hij van 1 april 2004 tot 1 oktober 2004 bij [verdachte] heeft gewerkt en dat hij in die tijd de codes die hij bij zijn oude werkgevers RTV Utrecht en Sky Radio gebruikte om de beveiligde nieuwssite Artos van het ANP in te zien, bij [verdachte] heeft gebruikt. Deze inlogcodes stonden op een papiertje, dat was geplakt op het beeldscherm van een computer in de cockpit. De lijn stond dag en nacht open. Dat liep echt uit de hand, aldus [E].
Redacteurs [I] en [J] kregen in april 2004 van [E] de inlogcodes van de Artosserver. Zij verklaren beiden de inlogcodes te hebben gebruikt en berichten op de beveiligde site te hebben gelezen.
Door [X] Bedrijfsrecherche B.V. is in de maanden augustus en september 2004 vastgesteld dat [verdachte] in die periode via inlogcodes van Sky Radio en RTV Utrecht veelvuldig heeft ingelogd op de Artos-nieuwsserver van het ANP. In 1 maand zijn volgens het rapport 1719 nieuwsartikelen op de Artosserver opgevraagd vanaf het IP-adres dat in gebruik was bij [verdachte] Nieuws. Uit het rapport blijkt dat in een aantal gevallen korte tijd nadat het ANP "foutieve" berichten had geplaatst, door medewerkers van [verdachte] contact werd opgenomen met woordvoerders die over het nieuwsbericht zouden kunnen berichten, onder vermelding dat het nieuws was gelezen op het ANP .
Conclusie
Vaststaat dat door personen die in dienst waren bij [verdachte] is gekeken op de beveiligde ANP-site met behulp van inlogcodes die waren gegeven aan RTV Utrecht en Sky Radio.
Blijkens hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de –eerdere– McPro-periode paste het inloggen in die (McPro)tijd in de normale bedrijfsvoering van [verdachte].
Gezien de verklaringen van [E] en gelet op de bevindingen in het [X Bedrijfsrecherche B.V]rapport gaat de rechtbank er van uit dat de beveiligde site van het ANP ook tijdens de onder- werpelijke periode bij [verdachte] dag en nacht open stond en dat het tot de normale gang van zaken behoorde dat redacteuren dit ANP-nieuws tot zich namen.
In dit verband is de rechtbank er van overtuigd geraakt dat het inzien van het beveiligde ANP-nieuws ook in deze periode van belang was voor [verdachte] nu het ANP voor [verdachte] “de” concurrent was. Behalve als nieuwsbron (de rechtbank wijst in dit verband op de acties die door journalisten van [verdachte] werden ondernomen naar aanleiding van de zogenaamde foutieve berichten, waarover [X Bedrijfsrecherche B.V] rapporteert) was het van belang voor het verkrijgen van inzicht in de snelheid waarmee het ANP nieuws verstrekt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het inloggen met codes die [E] had meegenomen, paste in de normale bedrijfsvoering van [verdachte] en dienstig was voor [verdachte] in het door hem uitgeoefende bedrijf.
Reeds op grond van evengenoemde omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat het op de redactie van [verdachte] (met behulp van inlogcodes van RTV Utrecht en Sky Radio) inloggen op de beveiligde site Artos van het ANP aan [verdachte] kan worden toegerekend.
Dat dat inloggen wederrechtelijk was, was [verdachte] –gegeven ook de gang van zaken in de Mc Pro-periode– bekend. In samenhang met het hiervoor overwogene is naar het oordeel van de rechtbank sprake van opzettelijk wederrechtelijk handelen van [verdachte].
Daarenboven overweegt de rechtbank het volgende.
In aanmerking nemend het streven van [verdachte] om een concurrent te worden van de monopolist ANP en dat –ook– in de onderwerpelijke periode sprake was van een beperkt aantal journalisten met over het algemeen weinig ervaring op het terrein van nieuwsgaring, lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [verdachte] om ervoor zorg te dragen dat de werknemers instructies zouden krijgen omtrent de wijze van nieuwsgaring en de wijze van omgaan met concurrent het ANP. Dergelijke instructies klemden te meer nu tijdens de voorafgaande McPro-periode in het managementteam was besloten om via een omweg toegang te krijgen tot de beveiligde ANP-site. Het inloggen met codes van anderen is een gedraging waarvan de rechtspersoon, bijvoorbeeld via een instructie aan de werknemers en/of met behulp van een technische ingreep kan bepalen of deze wel of niet plaatsvindt. Aan het beschikkingscriterium, genoemd in het IJzerdraadarrest, waarnaar het hierboven geciteerde Zijpe-arrest verwijst, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldaan.
Dat geldt ook voor het zogenaamde aanvaardingscriterium nu de feitelijke gang van zaken zo was, dat de beveiligde ANP-site dag en nacht open stond met behulp van de inlogcodes die door het ANP aan Sky Radio en RTL Utrecht waren verstrekt.
Al met al is voor toerekening aan [verdachte] voldoende grond aanwezig.
Hoewel de ANP-site dag en nacht open stond, plakkers met de codes zichtbaar in de cockpit aanwezig waren en er tweewekelijks managementoverleg was waarbij ook [B], hoofdredacteur, aanwezig was, is er niet ingegrepen. Noch door de eindredacteur noch door de hoofdredacteur, van wie zulks, gezien de aard van hun functies naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval mocht worden verwacht.
Eindredacteur [E] maakte bij zijn werk voor [verdachte] zelf gebruik van meerbedoelde codes, verspreidde deze onder redacteurs en wist dat de ANP-site dag en nacht open stond. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat hij, die bovendien heeft verklaard dat het echt uit de hand liep, willens en wetens de codes wederrechtelijk heeft gebruikt en laten gebruiken.
Dat [B], hoofdredacteur en deelnemer van het tweewekelijks managementoverleg, niet zou hebben geweten van het onderwerpelijke inloggen, acht de rechtbank mede gelet op de feitelijke gang van zaken en de enorm grote omvang waarmee werd ingelogd, geenszins aannemelijk. [B] wist, met verwijzing naar hetgeen is overwogen over de McPro periode, ook dat dat inloggen wederrechtelijkwas.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het opzet van zowel [E], als feitelijk leidinggever van de redactie, als van [B], als hoofdredacteur belast met de dagelijkse leiding, aan de rechtspersoon worden toegerekend.
Derhalve acht de rechtbank ook voor de [E]-periode het opzettelijk wederrechtelijk binnendringen bewezen.
Op grond van het vorenoverwogene komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het aan [verdachte] onder 2 ten laste gelegde feit.
Bewijsoverweging met betrekking tot een ”technische ingreep” in de zin van artikel 138a jo artikel 138a (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
In de zaak van de medeverdachte heeft de verdediging aangevoerd dat [verdachte] Nederlands Nieuws BV (verder: [verdachte]) niet de toegang tot de Artos-server van de ANP heeft verworven door een “technische ingreep” als ten laste gelegd en daarvan zou moeten worden vrijgesproken. Amtshalve overweegt de rechtbank in deze als volgt.
De rechtbank deelt de opvatting van de verdediging. Werknemers van [verdachte] hebben gebruik gemaakt van een zogeheten inlogcode: de combinatie van een gebruikersnaam en een daarbij behorend wachtwoord. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee toegang verworven tot de Artos-server van het ANP met behulp van een valse sleutel. De ”valse sleutel” is alternatief aan de ”technische ingreep” ten laste gelegd en kan en zal derhalve bewezen worden verklaard. Voor zover de verdediging heeft bedoeld te stellen dat het zich de toegang verwerven zonder technische ingreep onder artikel 138a (oud) van het Wetboek van Strafrecht geen strafbaar feit oplevert, gaat die stelling niet op. De strafbaarstelling kent, zowel in de vorm van artikel 138a lid 1 sub b en c (in werking getreden op 1 september 2006) als artikel 138a lid 1 sub b (oud) (in werking getreden op 15 december 1998), naar het oordeel van de rechtbank de technische ingreep en de valse sleutel als alternatieve wijzen om de toegang tot een geautomatiseerd werk te verwerven.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering
wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen –elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft– staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de haar bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht –en als hier ingelast beschouwt– de inhoud van de tenlastelegging, zoals vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is strafbaar; ten aanzien van hem zijn geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandig-heden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straf het volgende overwogen.
[verdachte] heeft zeer kwalijk gehandeld door zich ten behoeve van haar nieuwsgaring via aan derden verleende inlogcodes de toegang te verschaffen tot de Artos nieuwsserver van het ANP en daarvan ook veelvuldig gebruik te maken. Wetende dat aan haar als opkomend concurrent van het ANP geen toegang tot die server zou worden verleend, heeft [verdachte] die toegang gezocht en gevonden via een bevriende relatie, de eigenaar/directeur van de zaak McPro. Na afloop van het contract tussen McPro en het ANP is [verdachte] gebruik gaan maken van de inlogcodes die aan RTV Utrecht en Sky Radio waren verleend (periode [E]). Aldus van de informatie van het ANP profiterend heeft [verdachte] haar eigen positie in haar concurrentie met het ANP willen versterken.
De rechtbank acht hiervoor een -deels voorwaardelijke- geldboete als na te melden op zijn plaats. De boete die de rechtbank oplegt is aanmerkelijk lager dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank heeft onvoldoende zicht op de schade die [verdachte] door haar handelwijze het ANP heeft toegebracht en daarom gaat zij voorbij aan de berekening die de officier van justitie ter onderbouwing van zijn eis heeft gehanteerd.
Daarnaast betrekt de rechtbank in haar oordeel dat het ANP, zonder daarmee aan de strafbaarheid van [verdachte] of de hoogte van de zwaarte van de op te leggen straf af te doen, niet voldoende alert is geweest om handelingen als deze te voorkomen. Pas nadat de gedragingen van verdachte aan het licht waren gekomen heeft zij de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen getroffen.
De rechtbank acht een hogere geldboete voor de rechtspersoon op zijn plaats dan de boetes die zijn opgelegd aan de oprichter/directeur en aan de hoofdredacter omdat het zwaartepunt van de verweten gedragingen ligt bij de gehele bedrijfsvoering van [verdachte] en in mindere mate bij het individuele handelen van de natuurlijke personen.
Tenslotte overweegt de rechtbank, dat de eis gelijk is aan het destijds geldende maximum geldboete; naar het oordeel van de rechtbank zijn de aan [verdachte] verweten gedragingen echter niet zodanig dat de maximumstraf dient te worden opgelegd.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 51, 57 en 138a (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de haar bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
computervredebreuk, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd ;
verklaart het bewezene en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte voor deze feiten tot een geldboete van € 4.000,-;
bepaalt dat een gedeelte van die geldboete, groot € 2.000,-, niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Quadekker, voorzitter,
mrs Van Paridon en Ferenschild, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hoekstra, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2008.