RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754100-07
's-Gravenhage, 25 januari 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland, Huis van Berwaring "De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 oktober 2007 en 11 januari 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. M.R.B. Mos heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte een contactverbod opgelegd krijgt ten aanzien van [A] en haar familie en ten aanzien van [B] en haar familie, geldend voor de duur van de proeftijd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [A] tot een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [B] tot een bedrag van € 7.600,- aan materiële schade en tot een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot:
- € 1.500,-, subsidiair 30 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A]; en
- € 1.500,-, subsidiair 30 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B].
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1.
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat de verklaring van [A], hier verder te noemen aangeefster, niet betrouwbaar is en daarom niet aan het bewijs kan bijdragen. Aangeefster heeft een psychose gehad en het is niet duidelijk wat de invloed daarvan op haar verklaringen is geweest, zo betoogt de raadsman. Aangeefster heeft bovendien al op 2 december 2005 contact gehad met de politie, maar doet pas op 2 juni 2007 aangifte. Daarnaast wijst de verdediging op de ontlastende verklaringen van de zussen van verdachte en stelt voorts dat de verklaring van aangeefster onvoldoende bevestigd wordt door steunbewijs.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van aangeefster consistent en gedetailleerd zijn en dat haar verklaring dat zij soms te weinig eten kreeg van verdachte en dat zij door hem geslagen werd, steun vindt in de verklaring van de beheerster van het privé-huis waar ze als prostituee heeft gewerkt. Aangeefsters verklaring dat zij van verdachte een hogere prijs moest vragen voor haar diensten en dat zij hem voortdurend telefonisch op de hoogte moest houden van haar werkzaamheden, vindt eveneens steun in verklaringen van getuigen. De betrouwbaarheid van deze getuigen wordt niet betwist en er bestaat geen grond om aan te nemen dat er sprake is van partijdigheid of belangenverstrengeling. Dat laatste kan van de verklaringen van de zussen van verdachte niet gezegd worden, onder meer door de bestaande familierechtelijke band. Voorts krijgt de verklaring van aangeefster overtuigende kracht door de opvallende parallellen tussen haar verklaring en de verklaring van het tweede slachtoffer, [B]. Deze parallellen zijn de volgende:
- beide vrouwen zijn door verdachte in een afhankelijke positie gebracht door hen onderdak te verschaffen terwijl hij ze van hun omgeving isoleerde;
- beide relaties die de vrouwen met verdachte hadden, werden gekenmerkt door een voortdurend ‘aantrekken en afstoten’ door verdachte;
- in beide relaties vonden geweldincidenten plaats;
- beide vrouwen waren in hetzelfde raamprostitutiepand werkzaam;
- beide vrouwen werden door verdachte gecontroleerd in hun werkzaamheden;
- beide vrouwen werden door verdachte verzocht een tatoeage met de naam van verdachte op hun lichaam aan te brengen;
- beide vrouwen hielden hun verdiensten niet onder zich en voorzagen de verdachte in zijn levensonderhoud.
Ten overvloede wijst de rechtbank op de verklaring van aangeefster dat haar psychose is ontstaan nadat ze voor het eerst contact had gezocht met de politie en dat ze in de tijd die hierop volgde niet in staat was aangifte te doen. Ze heeft geen psychose gehad ten tijde van het delict en ze heeft aangifte gedaan op het moment dat ze zich weer gezond voelde.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar en overweegt dat alle feiten en omstandigheden tezamen maken dat er sprake is van het oogmerk van uitbuiting. Het handelen van verdachte kenmerkte zich hierdoor dat door zijn toedoen aangeefster in een dermate afhankelijke en deplorabele situatie was gekomen, dat zij zich ten tijde van het delict niet vrijelijk kon onttrekken aan de exploitatie door verdachte. De exploitatie hield in dat aangeefster zich ten behoeve verdachte heeft geprostitueerd en dat hij ten koste van haar zich heeft verrijkt. Verdachte heeft doelbewust misbruik van haar gemaakt door haar kwetsbare positie uit te buiten en in de hand te werken, door haar afhankelijk van hem te maken, haar te isoleren van haar omgeving en haar ten slotte over te halen zich voor hem te prostitueren. De geraffineerde en manipulerende wijze waarop aangeefster ertoe gebracht is zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van seksuele diensten tegen betaling en haar verdiensten af te dragen aan verdachte, is tekenend voor het doelbewuste karakter van het handelen van verdachte, bestaande uit een samenspel van dwang, geweld, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en misbruik van haar kwetsbare positie. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van het oogmerk tot uitbuiting van aangeefster.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van [B], hier verder te noemen betrokkene, niet betrouwbaar is en daarom niet aan het bewijs kan bijdragen. Betrokkene zou zijn beïnvloed door een overactieve en bevooroordeelde politie die, al dan niet via de moeder, haar in een slachtofferrol zou hebben geduwd. Betrokkene zou er zelf een andere mening op nahouden en daarom ook geen aangifte hebben gedaan. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van betrokkene niet als bewijsmiddel gebezigd mogen worden en dat derhalve vrijspraak dient te volgen.
De verklaringen van betrokkene waarin zij verdachte belast, zijn naar het oordeel van de rechtbank wel betrouwbaar. De rechtbank overweegt hiertoe dat de overeenkomsten tussen hetgeen betrokkene [B] heeft verklaard en hetgeen aangeefster [A] is overkomen, op overtuigende wijze redengevend zijn.
Daarnaast stelt de raadsman dat verdachte niet opzettelijk heeft voordeelgetrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van betrokkene. De uitgaven werden gezamenlijk en in alle vrijheid gedaan.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van betrokkene en de verklaringen van verdachte ter zitting er geen twijfel over laten bestaan dat betrokkene, als minderjarige prostituee, in het levensonderhoud van verdachte voorzag en dat verdachte volledig op de hoogte was van het feit dat de gelden en goederen die hij in ontvangst nam, waren bekostigd uit de inkomsten uit prostitutie.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2 - eerste cumulatief/alternatief - is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 1 december 2006 tot en met 9 juli 2007 [B] heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting, en dat hij daartoe haar onderdak heeft verschaft en haar meermalen heeft weggebracht naar de plaats waar zij in de prostitutie werkte en/of in de opbrengst van die prostitutie heeft gedeeld.
[B] heeft verklaard dat verdachte wilde dat zij in de prostitutie ging werken als ze ergens geld voor nodig hadden. Ze verklaart dat hij haar heeft overgehaald, terwijl ze zelf eigenlijk niet wilde. Verdachte kon bovendien fel reageren, zowel mondeling als fysiek. In ruzies sloeg hij haar en hij heeft éénmaal haar keel dichtgeknepen en haar éénmaal in haar buik geschopt. Ze herkent uit de verklaring van [A] dat hij het ene moment lief en aardig was en vervolgens omsloeg in agressief gedrag. Hij bracht haar weg naar het raamprostitutiepand en controleerde haar werkzaamheden. Verdachte leefde vrijwel volledig op haar kosten en spendeerde het door haar verdiende geld aan velerlei luxe goederen.
De rechtbank overweegt dat verdachte welbewust van [B] heeft geprofiteerd. Hij heeft misbruik van haar gemaakt doordat hij haar ertoe heeft gebracht zich te prostitueren en doordat het geld dat zij met de prostitutie verdiende en de cadeaus die ze met dat geld voor hem kocht, hij zich gretig liet welgevallen. Alle feiten en omstandigheden in ogenschouw nemende, kan evenwel niet gesteld worden dat verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad. [B] bevond zich bovendien niet in een zodanig beknelde of ernstige situatie dat zij niet meer op eigen kracht kon stoppen met de prostitutie of zich kon onttrekken aan de invloedsfeer van verdachte.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de gebezigde bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 en 2 - tweede en derde cumulatief/alternatief - telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zogeheten 'loverboy' praktijken door twee vrouwen op geraffineerde en manipulerende wijze ertoe te brengen zich voor hem te prostitueren en hun verdiensten aan hem af te staan. Verdachte heeft zich doelbewust ten koste van zijn slachtoffers verrijkt en heeft zich daarbij totaal niet bekommerd om de onterende en deplorabele situatie waarin hij zijn slachtoffers heeft gebracht. Bijzonder kwalijk is dat één van de vrouwen ten tijde van het plegen van de delicten minderjarig was. Dit soort feiten veroorzaakt gevoelens van verontwaardiging en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 juli 2007, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden geregeld met justitie in aanraking is geweest en daarbij meermalen is veroordeeld tot een gevangenisstraf.
De rechtbank acht het zorgwekkend dat verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting geen blijk van inzicht heeft getoond in de ernst van het delict, de gevolgen voor de slachtoffers of de laakbaarheid van zijn gedrag. Daarbij is gebleken dat verdachte nog steeds vasthoudend is in het zoeken van contact met één van zijn slachtoffers. Gegeven deze omstandigheden en gelet op de toekomst, is een voorwaardelijk strafdeel passend en zal verdachte zich moeten weerhouden van het opnemen van contact met zijn twee slachtoffers.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[A], domicilie kiezende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.500,-.
De rechtbank acht deze vordering als voorschot op een vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu door de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering van [A] toewijzen tot een bedrag van € 1.500,-.
[B], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 11.120,-.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien aan de benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit en/of de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 1.500,-, als voorschot op een vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu door de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 2 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering van [B] toewijzen tot een bedrag van € 1.500,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vordering hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer [A] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,-.
Nu verdachte jegens het slachtoffer [B] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,-.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 55, 57, 273a (oud) en 273f van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding eerste cumulatief/alternatief onder 2 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 tweede en derde cumulatief - telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Mensenhandel, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 9 juli 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 12 juli 2007,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 10 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van ieder contact met het slachtoffer [A] en het slachtoffer [B];
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.500,-;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [B] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.500,-;
bepaalt dat de benadeelde partij [B] voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.500,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A] en een bedrag groot
€ 1.500,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 respectievelijk 30 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. P.A.M. Hoek, voorzitter,
J.A. van Dorp en H.J. van Kooten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M.M. Schölvinck, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2008.