ECLI:NL:RBSGR:2008:BC2673

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/21648
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Turkse Associatieverdrag op verblijfsvergunningen en arbeidsrechten van Turkse werknemers

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 januari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse werknemer, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, over de verlenging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiser had een verblijfsvergunning aangevraagd onder de beperking 'arbeid in loondienst bij Clean Lease Randstad BV op grond van het Turkse Associatieverdrag'. De rechtbank overweegt dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat eiser slechts een verlengingsaanvraag had ingediend, zonder rekening te houden met de mogelijkheid dat eiser van werkgever was veranderd. De rechtbank stelt vast dat eiser gedurende drie jaar bij dezelfde inlener heeft gewerkt, wat volgens het Besluit 1/80 recht geeft op verlenging van de arbeidsvergunning. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen recht zou hebben op verlenging van zijn verblijfsvergunning en dat er onvoldoende overleg heeft plaatsgevonden tussen verweerder en eiser over de aangegeven beperking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 07/21648
Datum uitspraak: 17 januari 2008
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[eiser],
geboren op [datum] 1983,
v-nummer [nummer],
van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. G.J. van der Graaf,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Op 18 oktober 2006 heeft eiser om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid in loondienst bij Clean Lease Randstad BV op grond van het Turkse Associatie Verdrag' gevraagd.
Bij besluit van 21 februari 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
Daartegen heeft eiser op 5 maart 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 23 mei 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Daarnaast heeft eiser bij verzoekschrift van 23 mei 2007 verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op zijn beroep is beslist en dat hij toegang behoudt tot de arbeidsmarkt c.q. een arbeidsmarktaantekening verkrijgt die recht geeft op het vrij verrichten van arbeid.
Bij uitspraak van 22 juli 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en deze nevenzittingsplaats het verzoek toegewezen en onder meer de voorlopige voorziening getroffen dat verweerder aan eiser een bewijs van rechtmatig verblijf verstrekt waarop een arbeidsmarktaantekening is geplaatst waaruit blijkt dat voor eiser arbeid vrij is toegestaan, TWV niet vereist (AWB 07/21649).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 6 november 2007. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.M.J. Schoot.
De feiten
Op 6 december 2002 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote, mevrouw [naam]’, met een geldigheidsduur tot 18 augustus 2009.
Bij beschikking van 5 oktober 2005 heeft de rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen eiser en mevrouw [naam] uitgesproken (AWB 321302 / FA RK 05-4144).
Op 28 september 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de beperking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote, mevrouw [naam]’ in de beperking 'arbeid in loondienst bij Clean Lease Randstad BV op grond van het Turkse Associatie Verdrag'.
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft verweerder deze aanvraag toegewezen en bepaald dat de verblijfsvergunning van eiser met ingang van 28 september 2005 werd gewijzigd in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid in loondienst bij Clean Lease Randstad BV op grond van het Turkse Associatie Verdrag', met de arbeidsmarktaantekening ‘Specifiek arbeid toegestaan; TWV niet vereist’. Deze verblijfsvergunning wordt verleend met een geldigheidsduur tot 28 september 2006. Deze vergunning is laatstelijk verlengd tot 5 november 2006.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Bij de Overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap (hierna: de Gemeenschap) en Turkije (hierna: de Associatieovereenkomst), is een Associatieraad ingesteld. Deze overeenkomst is op 12 september 1963 door de lidstaten van de Gemeenschap enerzijds en Turkije anderzijds ondertekend en namens de Gemeenschap bij besluit 64/732/EEG van de Raad van de Gemeenschap van 23 december 1963 (PB 1964, 217) gesloten, goedgekeurd en bekrachtigd. De Associatieraad heeft op 19 september 1980 het Associatiebesluit 1/80 (hierna: Besluit 1/80) genomen.
3. Verweerder heeft zich, kort samengevat, in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verleende verblijfsvergunning, omdat het contract van eiser met Clean Lease Randstad BV op 5 november 2006 is beëindigd. Gelet op de arbeidsmarktaantekening, behorende bij eisers vergunning, had eiser geen vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Vervolgens stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser van werkgever is veranderd nu hij sinds 6 november 2006 op uitzendbasis werkt voor Start uitzendbureau. Verweerder is dan ook van mening dat eiser, gelet op het bepaalde in paragraaf B1/2.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), een aanvraag had moeten indienen voor wijziging van de beperking en verlenging van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Dat hij dit niet heeft gedaan dient aan hem te worden toegerekend, aldus verweerder.
Voorts is verweerder van mening dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het Besluit 1/80. Verweerder stelt zich hieromtrent op het standpunt dat eiser nog geen drie jaar werk bij dezelfde werkgever heeft gehad. Immers, eiser is van 17 mei 2004 tot 5 november 2006 in dienst geweest van Clean Lease Randstad BV. Verweerder ziet geen aanleiding om de periode van 15 november 2003 tot 15 mei 2004 bij de driejarentermijn te betrekken nu eiser in die periode heeft gewerkt voor een andere werkgever, namelijk het uitzendbureau WPD. Dat eiser sinds 6 november 2006 in dienst is van Start uitzendbureau kan volgens verweerder niet leiden tot een andere conclusie. Verweerder stelt zich hieromtrent op het standpunt dat eiser nog geen jaar heeft gewerkt voor dit uitzendbureau en dat eiser niet heeft aangetoond dat dit uitzendbureau voor ten minste nog één jaar werkgelegenheid voor hem heeft. Bovendien is verweerder van mening dat een uitzendbureau niet als ‘dezelfde werkgever’ in de zin van het Besluit 1/80 kan worden aangemerkt. Eiser komt volgens verweerder dan ook niet in aanmerking voor voortgezet verblijf op grond van artikel 6 van het Besluit 1/80.
Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser heeft afgezien van zijn recht om gehoord te worden. De geplande hoorzitting heeft dan ook geen doorgang gevonden.
4. Hiermee kan eiser zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag niet tevens heeft aangemerkt als een aanvraag tot wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning regulier. Immers, uit de aanvraag en de brief van 12 oktober 2006 blijkt duidelijk dat hij van werkgever is veranderd. Dat hij het verkeerde aanvraagformulier heeft gebruikt mag hem niet worden tegengeworpen. Eiser is van mening dat het op de weg van verweerder had gelegen om hem te informeren en hem in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag aan te vullen.
Voorts is eiser van mening dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij niet vrij is op de arbeidsmarkt. Eiser verwijst hieromtrent naar artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit Uitvoering Wet Arbeid Vreemdelingen en naar artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet Arbeid Vreemdelingen (hierna: WAV). Tevens wijst eiser op de ‘verblijfssticker’ die aan eiser is verstrekt in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag. Op deze sticker staat vermeld dat hij vrij is op de arbeidsmarkt.
Daarnaast is eiser van mening dat hij een verblijfsrecht ontleent aan artikel 6 van het Besluit 1/80. Eiser voert hieromtrent aan dat verweerders beleid niet in overeenstemming is met hetgeen in het Besluit 1/80 is bepaald. Eiser wijst er op dat blijkens het tweede en derde gedachtestreepje van artikel 6 van het Besluit 1/80 slechts vereist is dat sprake is van drie (c.q. vier) jaar legale arbeid. Het vereiste in verweerders beleid dat er sprake moet zijn van drie jaar legale arbeid bij dezelfde werkgever acht eiser dan ook onredelijk. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat, nu hij ruim drie jaar legale arbeid heeft verricht, hij rechtstreeks een verblijfsrecht ontleent aan het derde gedachtestreepje van artikel 6 van het Besluit 1/80. Vervolgens stelt eiser zich op het standpunt dat het hem onduidelijk is gebleven waarom verweerder uit de door hem genoemde uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 26 oktober 2006 (JV 2007/1) niet heeft afgeleid dat het werken voor een uitzendbureau valt onder ‘de jure’ werkgevers.
Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat de weigering om hem verblijf in Nederland toe te staan een schending betekent van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het (Europese) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
Eiser acht het bestreden besluit dan ook in strijd met het Besluit 1/80 en met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, het zorgvuldigheidsbeginsel en eiser is van mening dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is.
Bij brief van 18 juli 2007 heeft eiser een nadere aanvulling op het beroepschrift overgelegd. Eiser heeft bij deze brief de volgende documenten overgelegd:
- een brief van [naam], Unitmanager van Clean Lease Randstad BV, van 16 juni 2006;
- een telefoonnotitie van 12 september 2006, opgemaakt na telefonisch contact tussen de heer [naam] en verweerder.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder door zijn handelwijze de arbeidsrelatie tussen hem en Clean Lease Randstad BV heeft gefrustreerd. Voorts voert eiser aan dat uit deze stukken blijkt dat Clean Lease Randstad BV wel degelijk werkgelegenheid voor hem had. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om aan Clean Lease Randstad BV mee te delen dat eiser van rechtswege een verblijfsrecht ontleende aan het Besluit 1/80.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Uitgangspunt in de Vw 2000 is dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor verblijf is toegestaan (artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000). De beperkingen zijn opgesomd in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000).
7. De rechtbank stelt voorop (onder verwijzing naar de uitspraak van rechtbank ’s-Gravenhage van 30 januari 2003; AWB 01/55439; LJN: AF5830) dat, gelet op het wettelijk stelsel, neergelegd in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000, in samenhang met artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000, verweerder - in het algemeen gesproken - aanvragers van een reguliere verblijfsvergunning terecht in de gelegenheid stelt een beperking als bedoeld in laatstgenoemde bepaling aan te geven. Uit dit wettelijk stelsel vloeit tevens voort dat verweerder in beginsel uit mag gaan van de door de vreemdeling aangegeven beperking, nu het aan de vreemdeling is om te bepalen met het oog op welk verblijfsdoel hij een verblijfsvergunning aanvraagt. In bijzondere omstandigheden kan evenwel de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid met zich brengen dat verweerder afwijkt van de door de vreemdeling aangegeven beperking dan wel met (de gemachtigde van) de vreemdeling overlegt over de aangegeven beperking. Dit kan het geval zijn indien die beperking, gelet op het feitelijk gewenste verblijfsdoel, kennelijk niet aan de orde is of kennelijk op een vergissing berust.
8. In het licht van het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte de conclusie getrokken dat eiser slechts een verlengingsaanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'arbeid in loondienst bij Clean Lease Randstad BV op grond van het Turkse Associatie Verdrag'. Immers, uit de brief van eiser van 12 oktober 2006 (bijgevoegd bij de aanvraag van 18 oktober 2006) volgt (voor zover thans van belang):
“Na aanleiding van een telefonisch gesprek met de afdeling Publieksvoorlichting IND schrijf ik u deze brief.
Het is namelijk zo, ik heb drie jaar gewerkt voor het bedrijf Clean Lease Randstad BV te Amsterdam […]. Mijn huidige contract loopt tot 5 november 2006.[…]
Nu heb ik op 12 oktober 2006 te horen gekregen van mijn werkgever Clean Lease Randstad BV te Amsterdam dat mijn arbeidsovereenkomst niet meer verlengd zal worden.[…]
Per 6 november 2006 ga ik bij Start Uitzendbureau beginnen en daarom dien ik deze verlengingsaanvraag in. Dat het een verlengingsaanvraag moet zijn heb ik mij laten informeren door de IND.”
Voorts acht de rechtbank van belang dat eiser op het aanvraagformulier van 16 oktober 2006 (bij hoofdstuk 2; Verklaring omstandigheden) heeft aangegeven:
“andere werkgever, heb voor deze verandering 3 jaar in loondienst gewerkt bij één bedrijf, namelijk Clean Lease Randstad BV.”
9. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om met eiser dan wel met (de gemachtigde van) eiser te overleggen over de aangegeven beperking. Verweerder had, gelet op de hierboven aangehaalde passages, kunnen en moeten afleiden dat de door eiser aangegeven beperking kennelijk op een vergissing berustte. Verweerder heeft de aanvraag van eiser dan ook niet zonder meer kunnen aanmerken als enkel een verlengingsaanvraag.
Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen en is het niet deugdelijk gemotiveerd. Het besluit dient derhalve in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, Awb te worden vernietigd. Het beroep is in zoverre gegrond.
10. Ten aanzien van het beroep op het Turkse Associatie Verdrag overweegt de rechtbank als volgt.
11. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80 heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort, behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden,
- na een jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
- na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die lidstaat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die lidstaat;
- na vier jaar legale arbeid in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.
12. In hoofdstuk B11/3 van de Vc 2000 is het beleid ten aanzien van de Associatieovereenkomst en het Besluit 1/80 neergelegd.
13. In paragraaf B11/3.3.2 van de Vc 2000 is aangegeven dat bij de beoordeling of de Turkse werknemer recht heeft op voortzetting van verblijf op grond van artikel 6 van het Besluit 1/80 wordt gecontroleerd of:
- de Turkse werknemer reeds één jaar onafgebroken bij dezelfde werkgever heeft gewerkt;
- dezelfde werkgever nog voor ten minste één jaar werkgelegenheid heeft voor de Turkse werknemer; en
- gedurende deze jaren hetzelfde beroep wordt uitgeoefend.
14. De rechtbank stelt allereerst vast dat het, gelet op de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting, tussen partijen niet in geschil is dat eiser heeft gewerkt in de perioden van:
- 15 november 2003 tot 15 mei 2004 voor Clean Lease Randstad BV, op uitzendbasis via het uitzendbureau WPD;
- 17 mei 2004 tot 5 november 2006 bij Clean Lease Randstad BV; en van
- 6 november 2006 tot mei 2007 op uitzendbasis bij Start Uitzendbureau.
15. Uit de door eiser overgelegde telefoonnotitie van 12 september 2006 volgt dat verweerder aan de unitmanager van Clean Lease Randstad BV heeft medegedeeld dat een (nieuw) contract noodzakelijk was voor verlenging van de verblijfsvergunning van eiser. Voorts staat in deze telefoonnotitie:
“De heer [naam] liet mij weten zeker tot een nieuw contract over te gaan als wij een verlenging afgeven over genoemde datum (lees: 5 november 2006). Ik heb hem gezegd dat dat zeer lastig zal worden. Kortom, de heer [naam] is niet bereid eiser een nieuw contract aan te bieden, tenzij de verblijfsvergunning verlengd wordt over de datum van 5 november 2006.”
16. In zijn brief van 16 juni 2006 geeft de heer [naam] een toelichting op de werksituatie van eiser. De heer [naam] schrijft over eiser:
“Hij is een ervaren en goede werknemer en wij hebben dan ook de volledige intentie om dhr. [eiser] medio december een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden. Van belang hiervoor is een zekere verblijfsstatus, daar wij als bedrijf één keer eerder onaangenaam werden verrast door het intrekken van een verblijfsvergunning […]. Wij hebben voor dhr. [eiser] zelfs een opleidingstraject lopen voor vrachtwagenchauffeur.”
17. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder door het achterwege laten van duidelijke c.q deugdelijke informatie in strijd heeft gehandeld met de beginselen van zorgvuldigheid en fair play. De rechtbank acht daarbij van belang dat niet is gebleken dat verweerder de intentieverklaring, afgegeven op 16 juni 2006 door de unitmanager van Clean Lease Randstad BV, heeft laten meewegen bij zijn besluitvorming. Dit klemt te meer nu verweerder in het telefoongesprek van 12 september 2006, blijkens de telefoonnotitie, aan de heer [naam] heeft medegedeeld dat het zeer lastig zou worden om de verblijfsvergunning van eiser te verlengen voordat eisers contract bij Clean Lease Randstad BV zou zijn verlengd. De rechtbank constateert uit deze mededeling dat verweerder het blijkbaar niet onmogelijk acht om een verblijfsvergunning te verlengen zonder verlenging van het arbeidscontract. De rechtbank stelt vast dat als reactie op dit telefoongesprek de heer [naam] een intentieverklaring ten aanzien van eiser heeft afgegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ten onrechte geen waarde heeft toegekend aan de intentieverklaring dan wel aan de telefonische toezeggingen van de heer [naam] dat aan eiser zeker een contract voor onbepaalde tijd zou worden aangeboden indien eisers verblijfsvergunning verlengd zou worden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser vanaf 6 november 2006 op grond van artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van het Besluit 1/80 geen recht zou hebben op verlenging van zijn arbeidsvergunning. Verweerder had bij zijn beoordeling dienen te betrekken dat eisers werkgever expliciet heeft aangegeven dat er nog voor ten minste één jaar werkgelegenheid voorhanden was voor eiser.
Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit in strijd met de beginselen van zorgvuldigheid en van fair play. Het besluit dient dan ook tevens op deze punten te worden vernietigd.
18. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook verweerders standpunt, dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op artikel 6, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van het Besluit 1/80, onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd en overweegt daartoe als volgt.
19. Verweerder heeft in het onderhavige besluit geconcludeerd dat de periode (van 15 november 2003 tot 15 mei 2004) dat eiser voor het uitzendbureau WPD heeft gewerkt niet wordt betrokken bij de driejarenperiode. Verweerder heeft daartoe overwogen:
“De achtergrond van het uitzendwerk is dat er steeds sprake kan zijn van diverse inleners. Gelet hierop wordt een uitzendbureau in het kader van artikel 6 van het Associatiebesluit niet aangemerkt als ‘dezelfde werkgever’, ook niet wanneer de werknemer een vast contract heeft met het uitzendbureau. De werknemer kan immers bij verschillende inleners aan de slag wat in concreto betekent dat hij vrije toegang tot de arbeidsmarkt heeft, terwijl hij juist bij dezelfde werkgever dient te blijven.”
20. De rechtbank stelt vast dat de hierboven beschreven situatie juist niet van toepassing is op eisers situatie. Immers, eiser heeft steeds, op uitzendbasis via WPD, voor Clean Lease Randstad BV (ook: de inlener) gewerkt. Daarna is eiser in dienst getreden bij Clean Lease Randstad BV. Nu eiser voor dezelfde inlener heeft gewerkt, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk gedaan aan de systematiek van artikel 6, eerste lid, te weten een geleidelijke opbouw van rechten, en, bovendien voldaan aan de eis dat hij gedurende drie jaren bij dezelfde werkgever arbeid heeft verricht. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom, nu in dit individuele geval steeds is gewerkt voor dezelfde inlener, verweerder eiser de bescherming van artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80 onthoudt. De enkele motivering van verweerder dat eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 6, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van het Besluit 1/80, enkel en alleen omdat er via een uitzendbureau arbeid voor verschillende inleners arbeid kan worden verricht acht de rechtbank dan ook onvoldoende.
Ook de stelling van verweerder dat er geen sprake is van een gezagsverhouding tussen eiser en de inlener is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd.
Verweerder stelt zich hieromtrent in het bestreden besluit op het standpunt dat het feit dat het bedrijf waar de Turkse werknemer werkzaam is uiteindelijk betaalt en niet het uitzendbureau, niet afdoet aan bovenstaande conclusie, omdat de achtergrond van het uitzendwerk is dat er steeds sprake kan zijn van diverse inleners.
Zoals reeds hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat ook dit standpunt niet op eisers situatie van toepassing is. Immers, er is in dit geval geen sprake van werk bij diverse inleners. Nu eiser steeds voor dezelfde inlener heeft gewerkt, heeft verweerder ten onrechte nagelaten te beoordelen of door het tijdsverloop de gezagsverhouding ten onrechte niet is verschoven van het uitzendbureau naar de inlener. Verweerder had daarbij -onder meer- dienen te betrekken wie de finale beslissing nam over de werktijden en de werkweken van eiser, de locatie alwaar eiser werd ingezet, de sturing op de werkvloer, wanneer er pauzes zijn, welke veiligheidsmaatregelen er in acht genomen moeten worden en de keuze of de uitzendovereenkomst met eiser al dan niet werd voortgezet.
Het bestreden besluit is dan ook hieromtrent onvoldoende gemotiveerd.
21. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is het beroep gegrond. Hetgeen eiser verder heeft ingebracht en wat daar zijdens verweerder over is overwogen, behoeft, gelet op het bovenstaande, derhalve geen verdere bespreking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 15 mei 2007;
draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan eiser;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan eiser € 143,-- te betalen ter vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. I.D. Jacobs, voorzitter, mr. C. van Linschoten en mr. R.M.H. Pennings, rechters, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter op
17 januari 2008 in tegenwoordigheid van mr. L.E. Huberts als griffier.
de griffier
de voorzitter