RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummers:
AWB 06/41981 BEPTDN (beroepszaak)
AWB 07/4677 BEPTDN (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter d.d. 3 januari 2008
[Eiseres], geboren op [geboortedatum] 1987, van Angolese nationaliteit,
eiseres/verzoekster,
gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers, advocaat te Made,
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. W. Vrooman, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1.1 Bij beslissing van 15 mei 2002 is ambtshalve besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’. Op 10 juni 2002 heeft eiseres tegen de beslissing een bezwaarschrift ingediend.
1.2 Bij beslissing van 1 augustus 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ verleend met ingang van 29 januari 2002, geldig tot 1 januari 2004.
1.3 Eiseres heeft tegen de beslissing van 1 augustus 2006 beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.4 Eiseres heeft de rechtbank tevens verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven, totdat op het beroep is beslist.
1.5 Het onderzoek ter zitting op 18 oktober 2007 is ingevolge artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)geschorst aangezien de gemachtigde van eiseres was verhinderd. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de nadere zitting plaats zal vinden op 22 november 2007.
1.6 De behandeling van het beroep is op 22 november 2007 hervat in de stand waarin het zich bevond op 18 oktober 2007. Eiseres is ter zitting verschenen. De vertegenwoordiging van haar gemachtigde is waargenomen door de kantoorgenoot mr. R.E.J.M. van den Toorn. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ten aanzien van het beroep
2.1 In geschil is de aan eiseres toegekende verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (hierna: amv)’.
2.2 Verweerder heeft de bestreden beslissing, voor zover hier van belang en samengevat, doen steunen op de volgende overwegingen. Gelet op minderjarigheid van eiseres ten tijde van haar aanvraag asiel voor bepaalde tijd wordt ambtshalve overwogen dat zij destijds voldeed aan de voorwaarden die worden gesteld aan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘amv’. Aan eiseres wordt alsnog een verblijfsvergunning verleend met ingang van 29 januari 2002 tot 1 januari 2004. Gebleken is dat voor eiseres met ingang van 1 januari 2004 adequate opvang in Angola beschikbaar is in de vorm van het weeshuis Mulemba. Hierdoor komt eiseres conform het specifieke beleid voor amv`s (zie Vreemdelingencirculaire C2/7.5) vanaf 1 januari 2004 niet meer in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier in de zin van art. 14, aanhef, en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) jo art. 3.4, eerste lid, aanhef en onder x, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt nu in het geheel geen concrete zaken zijn aangevoerd die een dergelijk beroep rechtvaardigt. Artikel 3.71 lid 4 van het Vb is niet van toepassing nu geen machtiging tot voorlopig verblijf hoeft te worden overgelegd. Er zijn geen gronden om op grond van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van het beleid.
2.3 Eiseres bestrijdt dit besluit en voert daartegen aan dat verweerder ten onrechte jarenlang de minderjarigheid van eiseres heeft miskend zodat aan haar een verblijfsvergunning regulier onder de beperking amv is onthouden welke verblijfsvergunning qua tijdsverloop zou zijn omgezet in een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf. Eiseres verwijst naar haar gronden van beroep bij de behandeling van haar procedures bij de rechtbank Middelburg, welke voor verweerder aanleiding vormden de beschikking van 18 oktober 2005 in te trekken. Eiseres betwist dat het weeshuis Mulemba in Angola voor haar adequate opvang aanwezig zou zijn geweest. Dit omdat het huis specifiek is gericht op jonge kleine weeskinderen en niet op tienermeisjes en de benodigde capaciteit wordt betwist. De verblijfsvergunning had haar verleend moeten worden van 16 januari 2002 tot 16 januari 2005. Verweerder is er ten onrechte vanuit gegaan dat geen sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden om af te wijken van het beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb en tot verblijfsaanvaarding na 1 januari 2004 over te gaan. Eiseres beroep zich tenslotte op klemmende redenen van humanitaire aard en het Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK).
2.4 In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voorzover eiseres stelt dat, zou aan haar meteen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘amv’ zijn verleend, deze vergunning enkel door tijdsverloop in een verblijfsvergunning ‘voortgezet verblijf’ zou zijn omgezet daartoe eerst een aparte aanvraag dient te worden ingediend. De datum van de asielaanvraag van eiseres is terecht als ingangsdatum voor de verleende vergunning gekozen. Voorts is de einddatum terecht op 1 januari 2004 vastgesteld. Volgens bestendige jurisprudentie is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Mulemba niet als adequate opvang kan worden beschouwd. Verweerder verwijst naar uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 23 maart 2006 (200509769/1). Hierin is eiseres niet geslaagd. Eiseres kan niet in haar stelling worden gevolgd dat het weeshuis specifiek op jonge, kleine weeskinderen is gericht, nu zowel uit het WBV 2006/17, als uit het Ambtsbericht van december 2005 blijkt dat amv`s van alle leeftijden daar kunnen worden opgevangen. Eiseres haar stelling dat er onvoldoende capaciteit is heeft zij geheel niet onderbouwd zodat deze evenmin kan worden gevolgd. Het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard en het IVRK is niet nader onderbouwd en dient reeds hierom te falen.
2.5 Ingevolge artikel 13 van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd, indien –voor zover hier van belang– internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
2.6 Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw is onze Minister bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen. Ingevolge het tweede lid van artikel 14 Vw wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdend met het doel waarvoor verblijf is toegestaan.
2.7 Ingevolge artikel 3.4, aanhef en onder x, van het Vb, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bedoeld in artikel 14 tweede lid van de Vw worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als amv.
2.8 Ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder b, van het Vb kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw, slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als amv.
2.9 Ingevolge artikel 3.56 van het Vb kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als amv worden verleend aan de amv:
a. wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw is afgewezen, anders dan met toepassing van artikel 30 van de Vw;
b. die zich naar het oordeel van Onze Minister niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, en
c. voor wie naar het oordeel van Onze Minister, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan.
2.10 De bijzondere voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning onder de beperking, verband houdend met het verblijfsdoel “verblijf als amv”, wordt verleend zijn nader uitgewerkt in hoofdstuk C2/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) (nu neergelegd in B14/2). Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ op grond van de Vc C2/7.4.1. wordt ambtshalve verleend aan de amv die niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, die adequate opvang behoeft en voor wie geen adequate opvang beschikbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.11 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 29 januari 2002 heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar de leeftijd van eiseres. De conclusie met betrekking tot de leeftijd van eiseres is onder meer dat de door eiseres opgegeven leeftijd niet correct was. Deze was te laag. In het primaire besluit van 15 mei 2002 heeft verweerder gesteld dat het relaas van eiseres ongeloofwaardig is en dat eiseres niet geloofwaardige verklaringen met betrekking tot de door haar gestelde geboortedatum heeft afgelegd. Dat laatste is ook de reden waarom aan eiseres een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt geweigerd. Op 10 juni 2002 heeft eiseres tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op 22 augustus 2002 dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Vervolgens heeft verweerder op 8 december 2003 het besluit op bezwaar van 22 augustus 2002 ingetrokken. Op 5 juli 2005 heeft er een herbeoordeling ten aanzien van het eerder uitgevoerde leeftijdsonderzoek plaatsgevonden. De juistheid van de oorspronkelijke beoordeling is door de herbeoordeling onderstreept. Bij het volgende besluit op bezwaar gedateerd 18 oktober 2005 is het bezwaar ongegrond verklaard. Aan eiseres is als fictieve geboortedatum 1 januari 1987, in plaats van de door haar opgegeven datum 24 april 1987, toegekend. Op 11 november 2005 heeft eiseres een beroepschrift en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Op 20 maart 2006 heeft verweerder het besluit op bezwaar van 18 oktober 2005 ingetrokken. Op 29 mei 2006 is eiseres opnieuw gehoord door een ambtelijke commissie, waarna verweerder op 1 augustus 2006 voor de derde keer een besluit op bezwaar heeft genomen.
2.12 Eerst bij het gehoor op 29 mei 2006 is aan eiseres meegedeeld dat het verschil tussen de uitkomsten van het leeftijdsonderzoek en de door eiseres opgegeven leeftijd dusdanig klein is dat de uitslag van het leeftijdsonderzoek van 29 januari 2002 haar niet meer wordt tegengeworpen. Voorts is eiseres tijdens dit gehoor voor het eerst op de hoogte gebracht van verweerders standpunt dat ze in Angola adequate opvang heeft kunnen krijgen met ingang van 1 januari 2004. In het besluit van 1 augustus 2006 geeft verweerder vervolgens aan dat eiseres, gelet op haar minderjarigheid en het feit dat destijds adequate opvang ontbrak, in aanmerking komt voor een vergunning als ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’ met ingang van 29 januari 2002 geldig tot 1 januari 2004.
2.13 Uit het voorgaande blijkt dat verweerder uiteindelijk eerst bij besluit op bezwaar van 1 augustus 2006 heeft beslist op de bezwaren van eiseres van 10 juni 2002. In de tussentijd heeft verweerder een besluit op bezwaar ingetrokken, een herbeoordeling van het leeftijdsonderzoek laten uitvoeren, op 18 oktober 2005 een besluit op bezwaar genomen en vervolgens ook dat besluit op 20 maart 2006 ingetrokken. Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit van 1 augustus 2006 het leeftijdsonderzoek niet langer tegengeworpen vanwege (zo blijkt uit het verslag van de hoorzitting op 29 mei 2006) de geringe afwijking van de door eiseres opgegeven leeftijd. Niet is gebleken van enige reden waarom verweerder eerst bij het thans bestreden besluit aan eiseres de door haar opgegeven leeftijd niet langer tegenwerpt. Voor eiseres is dat van groot belang, onder meer omdat zij ten tijde van het eerste besluit op bezwaar minderjarig was. Vast staat dat gelet op het procedureverloop waarin tot twee keer toe het besluit op bezwaar is ingetrokken, het enkel in de macht van verweerder heeft gelegen om de conclusie verbonden aan het leeftijdsonderzoek te wijzigen. Eiseres wordt door deze gang van zaken eerst ruim vierenhalf jaar na haar aanvraag bij besluit van 1 augustus 2006 geconfronteerd met de tegenwerping van adequate opvang in Angola per 1 januari 2004. Dit terwijl zij op 24 april 2005 meerderjarig is geworden, de langdurige besluitvorming niet aan haar te wijten is en er geen reden is gegeven waarom eerst bij besluit van 1 augustus 2006 het leeftijdsonderzoek niet langer wordt tegengeworpen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat er in geval van eiseres sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden waarvan verweerder onder toepassing van artikel 4:84 Awb dient af te wegen of voor eiseres de toepassing van het beleid inzake de verlening van een vergunning aan een alleenstaande minderjarige vreemdeling waarvoor adequate opvang in het land van herkomst aanwezig is, onevenredig is in verhouding tot de met dat beleid te dienen doelen. Anders dan verweerder heeft gesteld ter zitting, valt uit het bestreden besluit niet af te leiden dat verweerder deze bijzondere feiten en omstandigheden heeft meegewogen bij het nemen van het bestreden besluit. Verweerder heeft in dat onderdeel alleen hetgeen met betrekking tot de integratie van eiseres is gesteld meegewogen. Gelet hierop heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank komt aldus niet toe aan de beoordeling van hetgeen eiseres over de opvang in Angola heeft gesteld.
2.15 Het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en strijd met het in artikel 7:12 van de Awb opgenomen motiveringsbeginsel. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van hetgeen in 2.13 van deze uitspraak is vermeld.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
2.16 Gegeven de beslissing inzake het beroep is er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
2.17 Ten overvloede voegt de rechtbank daar het volgende aan toe. Na deze uitspraak treedt de fase van bezwaar opnieuw in. Ingevolge artikel 73, eerste lid, Vw wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag opgeschort indien bezwaar is gemaakt, totdat op het bezwaar is beslist. Nu eiseres op 10 juni 2002 bezwaar heeft ingesteld tegen de beschikking van 15 mei 2002, wordt de werking van dit besluit ingevolge voornoemd artikel opgeschort totdat verweerder opnieuw een beschikking op dit bezwaar heeft genomen.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
2.18 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-).
2.19 Uit de gegrondverklaring volgt ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb dat verweerder het betaalde griffierecht ad tweemaal € 141,- dient te vergoeden.
ten aanzien van de hoofdzaak:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 141,-.
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 141,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ebbens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2008, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Boomsma als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Tegen deze uitspraak staat, voorzover die betreft het verzoek om een voorlopige voorziening, ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder d, Wet op de Raad van State geen hoger beroep open.
Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.