ECLI:NL:RBSGR:2008:BC1937

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/21633
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing asielaanvraag van Yezidi uit Turkije

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 januari 2008 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Yezidi uit Turkije, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie. Eiser had op 11 september 2006 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 24 april 2007 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser geen reisdocumenten heeft overgelegd, maar dat dit op zichzelf niet voldoende is om de aanvraag af te wijzen. De rechtbank stelde vast dat de motivering van de afwijzing ontoereikend was, omdat de Staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de verklaringen van eiser over zijn geloof, het Yezidisme, en de context daarvan. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn geloof niet voldoende waren weerlegd door de Staatssecretaris en dat de conclusies die aan de afwijzing ten grondslag lagen, niet voldoende feitelijke onderbouwing hadden. De rechtbank droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering en de noodzaak voor bestuursorganen om relevante feiten en belangen in overweging te nemen bij het nemen van besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 07/21633
Datum uitspraak: 8 januari 2008
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1984,
v-nummer [nummer],
van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. E.C. Sluiter,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 24 april 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 11 september 2006 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 24 mei 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 december 2007. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.M.E. Disselkamp.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Ter staving van zijn asielaanvraag heeft eiser het volgende naar voren gebracht. Eiser is afkomstig uit [plaatsnaam], Turkije. Hij stelt dat hij in Turkije problemen heeft ondervonden vanwege zijn Koerdische afkomst en vanwege het geloof dat hij aanhangt, het Yezidisme. Eiser wil ook niet in dienst omdat volgens hem Yeziden in het leger hun leven niet zeker zijn.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Verweerder werpt eiser in de eerste plaats tegen dat hij geen paspoort heeft overgelegd, terwijl er indicaties zijn dat hij wel over een paspoort heeft beschikt. Ook heeft eiser volgens verweerder verwijtbaar geen reisbescheiden overgelegd. Het asielrelaas van eiser heeft voorts geen positieve overtuigingskracht en het is niet geloofwaardig. Daartoe overweegt verweerder dat de eiser op onderdelen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Zijn verklaringen over het Yezidisme stroken bovendien niet met datgene wat daarover uit algemene bronnen bekend is.
4. Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Hij stelt dat verweerder hem ten onrechte artikel 31, tweede lid, onder f van de Vw 2000 heeft tegengeworpen. Eiser betoogt verder dat de overwegingen van verweerder over het Yezidisme en de dienstplicht in strijd zijn met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
5. Gelet op de gronden van het beroep is de rechtsstrijd beperkt tot de vraag of eiser aanspraken heeft op een vergunning op de a-grond en de b-grond van artikel 29 van de Vw 2000. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het eiser is toe rekenen dat hij het paspoort waarmee hij Nederland stelt te zijn ingereisd niet heeft overgelegd. In het beleid ter zake is bepaald dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de afgifte van een paspoort aan de reisagent in beginsel toerekenbaar is (paragraaf C4/3.6.3 van de Vc 2000). Van de in het beleid geformuleerde bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
7. Verweerder heeft voorts overwogen dat uit onderzoek is gebleken dat eiser in mei 2006 een Duits visum heeft verkregen, hetgeen het bezit van een paspoort verondersteld. Eiser heeft hiertegen ingebracht dat hij met zijn school een groepsreis naar Duitsland zou maken en dat zijn school voor hem een paspoort en een visum heeft aangevraagd en in ontvangst heeft genomen. Eiser stelt dit paspoort nooit zelf in zijn bezit te hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser evenwel in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat hij dit paspoort niet heeft overgelegd. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit kan blijken dat het in Turkije mogelijk is dat zijn school buiten zijn medeweten om een paspoort en een visum heeft aangevraagd en in ontvangst heeft genomen. De stelling van eiser dat de handelwijze van de school misschien officieel niet volgens de regels is, maar dat in Turkije veel ‘geregeld’ kan worden, is daartoe ontoereikend.
8. Conclusie is dus dat verweerder eiser in redelijkheid artikel 31, tweede lid, onder f van de Vw 2000 heeft kunnen tegenwerpen. Volgens vaste jurisprudentie volgt uit de formulering van de aanhef van artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000, alsmede uit de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel (EK 2000-2001, 26 732 en 26 975, nr. 5d, p. 2), dat de hierin genoemde omstandigheden die bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning mede worden betrokken, op zichzelf niet voldoende zijn om tot een afwijzing van die aanvraag te komen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2002, JV 2002, 314). Dit betekent dat de enkele omstandigheid dat eiser geen reisdocumenten heeft overgelegd, niet voldoende is om de aanvraag te kunnen afwijzen.
9. Verweerder heeft ook overwogen dat het asielrelaas geen positieve overtuigingskracht heeft en dat het ongeloofwaardig is. Daartoe acht verweerder in de eerste plaats van belang dat op eisers identiteitskaart bij ‘geloof’ staat vermeld ‘Islam’, terwijl bij Yezidi’s vaak een kruisje bij de rubriek ‘geloof’ staat.
10. Het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Turkije van november 2003 is het meest recente ambtsbericht waarin over Yezidi’s wordt uitgeweid. Op pagina 66 staat dat op het identiteitsbewijs van Yezidi’s bij het hokje ‘religie’ vaak ‘xxx’ is ingevuld. Het ambtsbericht stelt echter niet dat op identiteitsbewijzen van Yezidi’s altijd kruisjes zijn weergegeven bij ‘religie’. Dat op eisers identiteitskaart geen kruisjes staan, maar dat staat vermeld dat zijn geloof Islam is, sluit dus niet uit dat eiser Yezidi is. Verweerder heeft in deze vermelding op de identiteitskaart dus geen voldoende aanwijzing kunnen zien dat eiser het Yezidisme niet aanhangt.
11. Verweerder baseert zijn oordeel dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is voor het overige op een rapport van het “Informationszentrum Asyl und Migration” van het Duitse “Bundesamt für die Anerkennung ausländischer Flüchtlinge” over Turkije (hierna: het rapport). De rechtbank constateert dat eiser de inhoud van dit rapport niet heeft bestreden.
Van belang is voorts dat het rapport begint met de vaststelling dat in het Yezidisme geen op schrift vastgelegde regels en dogma’s bestaan die door alle Yezidi’s erkent worden, maar dat mondelinge overlevering en regionale tradities het geloof bepalen. Over eisers verklaringen overweegt de rechtbank verder als volgt.
12. Over de betekenis van het woord ‘Yezidi’ heeft eiser tijdens het nader gehoor op 7 februari 2007 desgevraagd verklaard dat dit ‘oudste geloof van de Koerden’ betekent. Dit strookt volgens verweerder niet met het rapport. In het rapport staat op pagina 21:
“Über die Herkunft des Names wurde lange gerätselt. EZIDI ist wahrscheinlich alt-iranischer Herkunft, eine Ableitung des altpersischen Yazdan (Azda) in der Bedeutung
‘Gottheit’, ‘Schöpfer’. Im soziolinguistischen Sinne stammt der Begriff ‘Yezidi/Ezdi’ aus dem kurdischen Kurmanci-Dialekt und bedeutet ‘der, der misch erschuf’. ”
13. Het is de rechtbank op basis van de vraagstelling tijdens het gehoor niet duidelijk of verweerder eiser heeft bedoeld te vragen naar de etymologische herkomst van het woord Yezidi, dan wel of verweerder het oog heeft gehad had op de betekenis van het woord voor eiser in de dagelijkse praktijk. Verweerder heeft in de bestreden beschikking ook niet uiteengezet wat volgens hem het juiste antwoord op de vraag was. Nu het rapport er bovendien melding van maakt dat lang is gegist naar de etymologische achtergrond van het woord ‘Yezidi’, terwijl het ook nu nog om vermoedelijke betekenissen van het woord gaat, vindt verweerders stelling dat eisers verklaring ter zake onjuist is, onvoldoende feitelijke grondslag in het rapport van nader gehoor in samenhang met het rapport.
14. Verweerder acht ook eisers verklaringen over het geloof in het hiernamaals (in de betekenis van het paradijs en de hel) niet correct. In het rapport staat op pagina 32 en 33:
“Die meisten Yeziden glauben an die Seelenwanderung. Für sie gibt es kein Leben nach dem Tod in Himmel oder Hölle (…). Konsequent geglaubt wird die Lehre von der Seelenwanderung nicht von allen Yeziden. Es gibt daneben im Volksglauben die Vorstellung von Paradies und Hölle. (…)”
Dit betekent dus dat eisers verklaring dat (bepaalde) Yezidi’s in een hiernamaals geloven en hel en paradijs kennen, niet in strijd is met wat hierover in het ambtsbericht staat.
15. Op de vraag hoeveel engelen het Yezidi geloof kent heeft eiser geantwoord (nader gehoor 7 februari 2007 pagina 5 en 6):
“Er is er maar één. Die heet Tavis of Tawisi. Er zijn wel meer Zardesten en religieuze leiders. Die laatste Zardest leefde 600 jaar voor Christus.”
In de correcties en aanvullingen op het gehoor van 7 maart 2007 heeft eiser naar voren gebracht dat Tavisi de enige echte engel is die wordt vereerd. Er zijn wel meer engelen, maar die kan eiser niet bij de naam noemen.
16. Dat Tavisi of Malek Taus (pauwengel) de belangrijkste engel is voor Yezidi’s blijkt ook uit het rapport. Daarnaast zijn er volgens het rapport nog zeven ‘aardsengelen’ en andere engelen. Over de laatste categorie wordt opgemerkt dat ze geen belangrijke rol spelen.
17. Verweerder kent aan de inhoud van de brief van 7 maart 2007 geen betekenis toe, omdat niet gegarandeerd is dat de aanvullingen op eigen wetenschap van eiser berusten. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat correcties en aanvulling op hun waarde moeten worden beoordeeld en dat kritisch moet worden bezien hoe deze zich verhouden tot de verklaringen zoals deze gedaan zijn tijdens het gehoor. De rechtbank volgt verweerder echter niet in zijn standpunt dat in dit geval geen waarde kan worden gehecht aan de correcties en aanvullingen. Het gaat hier namelijk niet om een aanvullende verklaring die de eerdere verklaring volledig opzij zet, of die daarop haaks staat. Er is veeleer sprake van een nadere toelichting. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat blijkens het rapport de door eiser genoemde pauwengel de belangrijkste engel binnen het Yezidisme is.
18. Dit leidt tot de conclusie dat er geen, althans onvoldoende, feitelijke grondslag is voor het oordeel dat eisers verklaringen op dit onderdeel onjuist zijn.
19. Volgens verweerder is de verklaring van eiser dat rood de heilige kleur is van Yezidi’s voorts niet juist. De rechtbank heeft in het rapport echter geen bevestiging gevonden voor deze conclusie van verweerder, zodat ook daarvan geen feitelijke grondslag bekend is geworden.
20. De verklaring van eiser dat de vastentijd voor Yezidi’s begint op een maandag op 13 of 14 december zou eveneens onjuist zijn. Op de vraag wanneer de vastenperiode is heeft eiser geantwoord (pagina 6 nader gehoor 7 februari 2007):
“Ons vasten geschiedt gedurende 3 weken, en elke week gaat het als volgt: op maandag, dinsdag en woensdag vasten we, en op vrijdag vieren we feest. Dat begint na 14 december, bij mijn weten, ik weet het niet helemaal zeker, 13 of 14 december.”
In het rapport staat hierover op pagina 51:
“Diese Fastentage beginnen am ersten Dienstag im Dezember nach christlicher bzw. um den 24. November nach kurdischer Zeitrechnung”.
21. Eiser heeft tijdens het gehoor een duidelijk voorbehoud gemaakt ten aanzien van het begin van de vastenperiode. Verweerder heeft dat in het geheel buiten beschouwing gelaten. Dat in ogenschouw genomen biedt het rapport van nader gehoor op dit onderdeel geen feitelijke grondslag voor het oordeel dat eisers verklaring over vasten zonder meer als onjuist moet worden betiteld.
22. De verklaringen van eiser dat mensen Yezidi kunnen worden door het afleggen van een eed of iets dergelijks zou evenmin correct zijn. Eiser heeft hierover verklaard:
“Ik ben zelf geboren als Yezidi.(…) ik weet niet hoe jij dan precies Yezidi kunt worden, misschien door het afleggen van een eed of door zweren. Ik weet dat niet precies, maar het kan volgens mij wel, dat is mogelijk.(…). Bij ons in [plaatsnaam] waren er totaal maar 10 of 15 Yeziden die ik kende, van mijn leeftijd.”
Hieruit blijkt dat de verklaringen van eiser veel minder stellig zijn dan verweerder in het bestreden besluit doet voorkomen. Eiser geeft duidelijk aan dat hij niet precies weet hoe iemand Yezidi kan worden. Daarbij in aanmerking genomen dat hij volgens zijn verklaring zelf als Yezidi is geboren en dat de geloofsgemeenschap in zijn woonplaats slechts klein was, is er onvoldoende feitelijke grondslag voor de stelling dat eisers verklaring incorrect is.
23. Verweerder stelt voorts dat niet juist is dat Yezidi’s alles mogen eten en drinken, zoals eiser heeft verklaard. In het rapport wordt melding gemaakt van bepaalde voedselgeboden, maar er staat ook op pagina 55:
“Die Nahrungsgebote sind nicht so streng und werden gewöhnlich von den Yeziden aus der Turkei noch laxer gehandhabt als anderswo: Alkohol wird toleriert. Einzig wirklich verbotene Nahrungsmittel sind in der Praxis Lattich (…), lattichähnliche Gemüse (…) und Bluhmenkohl. Sehr fromme Menschen essen kein Fleisch von Hahn oder Gazelle (wegen der Vorschriften im Heiligen Buch).“
Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de nuancering die ten aanzien van voedselgeboden wordt gemaakt. Verweerder motiveert bovendien niet duidelijk in hoeverre eisers verklaring over eten en drinken in strijd is met het rapport. Het bestreden besluit vindt dus op dit onderdeel maar in beperkte mate steun in het rapport.
24. Eiser heeft verder verklaard dat Yezidi’s niet dagelijks bidden. In het rapport staat daarover dat Yezidi’s verschillend omgaan met bidden, maar dat er vanuit wordt gegaan dat Yezidi’s in elk geval tweemaal per dag bidden. Eisers verklaring op dit onderdeel verhoudt zich dus niet met het rapport.
25. Verder is volgens verweerder de stelling van eiser dat Yezidi’s mogen trouwen met niet-Yezidi’s in strijd met informatie over het geloof. Dit oordeel van verweerder strookt met het rapport waarin staat dat Yezidi’s alleen binnen hun eigen kring mogen huwen.
26. Conclusie is dus dat verweerder de onjuistheid van eisers verklaringen over bidden en huwen heeft kunnen baseren op het rapport. Ten aanzien van de voedselgeboden geldt dit slechts ten dele. Voor het overige geldt dat het rapport in samenhang met de rapporten van gehoor geen feitelijke grondslag biedt voor de conclusies die verweerder er aan heeft verbonden. In zoverre is de motivering in het bestreden besluit ontoereikend. Het komt om die reden dan ook voor vernietiging in aanmerking. De vraag die nog resteert is of de verklaringen over bidden en huwen voldoende dragend zijn voor de conclusie dat het asielrelaas ongeloofwaardig is en daarmee of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven.
27. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het aan verweerder om de beoordelen of een asielrelaas geloofwaardig is. De rechter dient die beoordeling terughoudend te toetsen. De rechtbank zal in dit geval dus niet kunnen treden in de beantwoording van de vraag of de twee resterende onderdelen van het asielrelaas voldoende dragend zijn voor de conclusie die verweerder in het bestreden besluit heeft neergelegd. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak.
28. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
29. Het beroep is gegrond wegens schending van het vereiste dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3:2 van de Awb) en het motiveringsvereiste (artikel 3:46 van de Awb). Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 24 april 2007;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die dit bedrag dient te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2008 in tegenwoordigheid van mr. W.R.H. Lutjes als griffier.
de griffier de rechter