ECLI:NL:RBSGR:2007:BK4494

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3938, 07/3916 en 07/3927 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens ontheffing van de initiële opleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een militair, en verschillende verweerders, waaronder de Pelotonscommandant, de Commandant der Landstrijdkrachten en de Staatssecretaris van Defensie. De eiser was op 7 november 2005 begonnen met de initiële opleiding tot onderofficier, maar werd op 30 maart 2006 ontheven van deze opleiding. De ontheffing was gebaseerd op het feit dat hij niet voldeed aan de bij de opleiding gestelde eisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, ondanks meerdere gesprekken en begeleiding, niet in staat was om zijn functioneren te verbeteren. De rechtbank oordeelde dat de verweerders bevoegd waren om de eiser per 1 mei 2006 eervol ontslag te verlenen, omdat hij niet voldeed aan de eisen van de opleiding. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser tegen de besluiten van de verweerders ongegrond verklaard. De eiser had aangevoerd dat een dienstongeval, dat hij op 13 december 2005 had gehad, zijn prestaties had beïnvloed, maar de rechtbank oordeelde dat de tekortkomingen al vóór dit ongeval bestonden. De rechtbank concludeerde dat de verweerders in redelijkheid gebruik hadden kunnen maken van hun bevoegdheid om de eiser te ontslaan, gezien zijn aanhoudende tekortkomingen en het belang van de dienst.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nrs. AWB 07/3938, 07/3916 en 07/3927 MAW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in de gedingen tussen
[eiser], eiser,
en
1. de Pelotonscommandant C6 KMS, verweerder 1,
2. de Commandant der Landstrijdkrachten, verweerder 2,
3. de Staatssecretaris van Defensie, verweerder 3.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Eiser is op 7 november 2005 aangesteld als militair bij het beroepspersoneel voor bepaalde tijd in de stand van soldaat der derde klasse en bestemd voor de functie van algemeen militair verpleegkundige. Bij zijn aanstelling is eiser aangewezen voor het volgen van de initiële opleiding tot onderofficier bij de logistieke dienst, regiment geneeskundige dienst.
1.2 Bij besluit van 1 februari 2006 heeft verweerder 1 als tweede beoordelaar de leerlingbeoordeling van eiser vastgesteld. De eindwaardering van de leerlingbeoordeling van eiser was "A".
1.3 Het daartegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder 1 bij besluit van 27 maart 2007 (besluit 1) ongegrond verklaard.
1.4 Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 mei 2007, ingekomen bij de rechtbank op 7 mei 2007, beroep ingesteld.
2. Bij besluit van 30 maart 2006 heeft verweerder 2 eiser ontheven van de hiervoor genoemde initiële opleiding.
2.1 Het door eiser tegen de ontheffing gemaakte bezwaar heeft verweerder 2 bij besluit van 4 april 2007 (besluit 2) ongegrond verklaard.
2.2 Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 mei 2007, ingekomen bij de rechtbank op 15 mei 2007, beroep ingesteld.
3. Bij besluit van 30 maart 2006 heeft verweerder 3 eiser met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder h, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) met ingang van 1 mei 2006 eervol ontslag verleend wegens ontheffing van de initiële opleiding tot het volgen waarvan eiser bij zijn aanstelling is aangewezen, om reden dat hij niet voldoet aan de bij die opleiding gestelde eisen.
3.1 Het tegen dit ontslag door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder 3 bij besluit van 4 april 2007 (besluit 3) ongegrond verklaard.
3.2 Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 mei 2007, ingekomen bij de rechtbank op 16 mei 2007, beroep in gesteld.
4. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens verweerschriften ingediend.
4.1 De beroepen zijn op 4 december 2007 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H. Hartman, advocaat te Roermond.
Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden
mr. [A] en mr. [B].
II. Motivering
1. Ten aanzien van besluit 1.
1.1 Eiser is op 7 november 2005 begonnen met de opleiding initieel 1 (INI-1). Met eiser is op 7 november 2005 een intakegesprek gehouden, waarbij hij erop is gewezen dat alle toetsen met een voldoende moeten worden afgesloten en dat ook fysiek moet worden voldaan aan de gestelde eisen. Verder is besproken wat van een aspirant onderofficier (AO) in de opleiding wordt verwacht, zoals vooruitgang op de punten zelfstandigheid, actief zijn, verantwoordelijkheidsbesef, doorzettingsvermogen, flexibiliteit, stressbestendigheid en communicatieve en sociale vaardigheden.
Op 30 november 2005 is met eiser een begeleidingsgesprek gehouden, waarbij met hem is besproken dat hij niet voldoende scoort op alle vaardigheden, te weten zelfstandigheid, verantwoordelijkheidsbesef, beroepshouding, prestatieniveau en sociale vaardigheid. Op 13 december 2005 is eiser tijdens een bivakoefening een ongeval overkomen doordat hij zich heeft verstapt in een kuil, waarbij hij een kwetsuur aan de mediale meniscus van de linkerknie heeft opgelopen. Op 19 december 2005 is met eiser een functioneringsgesprek gehouden, waarbij op alle vaardigheden negatief werd gescoord en geen verbetering was geconstateerd. Op de gezichtspunten zelfstandigheid en verantwoordelijkheidsbesef werd zelfs een achteruitgang geconstateerd. Op 18 januari 2006 heeft de groepsinstructeur van eiser als eerste beoordelaar een leerlingbeoordeling van eiser opgemaakt, waarbij op alle punten een score “ab” (tekortkomingen, echter zonder dat de vervulling van de functie onaanvaardbaar werd geschaad) of “a” (vertoonde tekortkomingen en functioneerde daardoor ver beneden de gestelde eisen) is behaald. Daarbij heeft de eerste beoordelaar vermeld dat eiser niet geschikt wordt geacht voor een functie bij de Koninklijke landmacht. Eiser heeft op 1 februari 2006 zijn schriftelijke zienswijze gegeven met betrekking tot de door de eerste beoordelaar opgestelde beoordeling. De tweede beoordelaar, verweerder 1, heeft op 1 februari 2006 de beoordeling ten aanzien van de vaardigheden ongewijzigd vastgesteld. Wel heeft hij in het vak bijzonderheden (waarschuwingen, straffen, waarderingen) de opmerking “1 x rapport CC” laten vervallen. Bij besluit op bezwaar heeft verweerder 1 deze beoordeling gehandhaafd.
1.2 In beroep heeft eiser aangevoerd dat het feit dat hij op 13 december 2005 een dienstongeval heeft gehad essentieel is geweest voor zijn prestaties en dat hij nog steeds onder behandeling is voor zijn knie. Hij heeft inmiddels met ingang van zijn ontslag een uitkering van het ABP ontvangen op grond van artikel 120 van het AMAR (doorbetaling bezoldiging na ontslag bij ziekte of gebrek) en een ziektewetuitkering van het UWV. Eiser heeft voorts verwezen naar zijn bezwaargronden en gesteld dat verweerder niet op alle bezwaargronden is ingegaan.
1.3 Eiser heeft primair aangevoerd dat het bestreden besluit 1 onbevoegdelijk is genomen. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit de bevoegdheid van verweerder 1 om de beoordeling vast te stellen voort uit artikel 131a, zesde lid, van het AMAR. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar 1 was de Pelotonscommandant C6 overgeplaatst en het desbetreffende peloton opgeheven. Onder deze omstandigheden heeft de commandant C-compagnie terecht het bestreden besluit namens verweerder 1 ondertekend.
1.4 De rechtbank stelt voorop dat haar niet is gebleken van een besluit als bedoeld in artikel 147, derde lid, van het AMAR, waarbij is vastgesteld dat het ongeval dat eiser, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, is overkomen op 12 (lees: 13) december 2005 in verband staat met de uitoefening van de dienst, zodat van een dienstongeval (nog) niet kan worden gesproken.
1.5 De onderhavige gehandhaafde leerlingbeoordeling is een voor beroep vatbaar besluit. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van beroep (CRvB) van 17 februari 2005 (LJN: AS7603). Evenwel is de toetsing van een dergelijk besluit door de rechtbank terughoudend en beperkt tot de vraag of de in de beoordeling gegeven waarderingen op voldoende gronden berusten. Daarbij gaat het erom of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten, de gegeven waarderingen die toetsing kunnen doorstaan.
1.6 De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder 1 bij de beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met het ongeval dat hem op 13 december 2005 is overkomen. Dit volgt reeds uit de omstandigheid dat de tekortkomingen in eisers functioneren, blijkens het begeleidingsgesprek dat op 30 november 2005 plaatsvond, reeds bestonden voordat het ongeval op 13 december 2005 plaatsvond. Voorts kan van een groot aantal genoemde concrete gedragingen van eiser waaruit zijn tekortkomingen met betrekking tot genoemde vaardigheden blijken, worden geconstateerd dat deze niets van doen hebben met de gebreken aan eisers linkerknie, maar met zijn beroepshouding in algemene zin. De rechtbank noemt slechts bij wijze van voorbeeld het niet verschijnen zonder afmelding, het niet goed onderhouden van het wapen en het ongeoorloofd bellen met een GSM. Verweerder 1 heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het onvoldoende functioneren in de opleiding niet uitsluitend kan worden toegeschreven aan het ongeval dat op 13 december 2005 plaatsvond dan wel het bestaan van gebreken aan eisers linkerknie voordien. De rechtbank concludeert dat van de leerlingbeoordeling in haar totaliteit niet gezegd kan worden dat zij op onvoldoende gronden berust.
1.7 Anders dan eiser heeft aangevoerd kan niet worden gezegd dat eiser onvoldoende kansen heeft gehad om zich te bewijzen. Met eiser zijn conform de frequentie als genoemd in paragraaf 10.4 van Hoofdstuk 4 van de Syllabus INI-1 gesprekken gevoerd waarbij hij is gewezen op zijn tekortkomingen en in de gelegenheid is gesteld zijn presteren te verbeteren.
1.8 Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Verweerder 1 was niet gehouden op iedere bezwaargrond afzonderlijk in te gaan en heeft terecht de leerlingbeoordeling heroverwogen op grondslag van de kern van de aangevoerde bezwaren.
1.9 Gelet op het voorgaande dient het beroep tegen besluit 1 ongegrond te worden verklaard.
2. Ten aanzien van besluit 2.
2.1 Eiser is per 16 januari 2006 geplaatst in het Peloton individuele opleiding (PIO). Bij besluit van 2 februari 2006 is eisers proeftijd wegens verblijf in het PIO verlengd tot 1 november 2007 onder voorbehoud van de mogelijkheid eiser eerder ontslag te verlenen. Bij besluit van 30 maart 2006 is hij met toepassing van het (later per 2 augustus 2006 met terugwerkende kracht tot 5 september 2005 vervallen) artikel 17 van het AMAR ontheven van de initiële opleiding ingaande 20 (lees: 30) maart 2007.
Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 deze ontheffing, thans gebaseerd op het per 2 augustus 2006 met terugwerkende kracht tot 5 september 2005 in werking getreden artikel 13, zesde lid, van het AMAR, gehandhaafd.
2.2 Ingevolge artikel 13, zesde lid, van het AMAR, zoals dat ten tijde van de beslissing op bezwaar 2 luidde, kan de militair die is aangewezen voor het volgen van een initiële opleiding, daarvan door de commandant operationeel commando worden ontheven, indien hij niet voldoet aan de bij de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing in het belang van de dienst of van de militair om andere redenen noodzakelijk is.
2.3 Nu de rechtbank van oordeel is dat de leerlingbeoordeling, waarbij eisers vaardigheden als onvoldoende zijn aangemerkt, stand kan houden, was verweerder 2 bevoegd eiser op grond van het bepaalde in artikel 13, zesde lid, van het AMAR te ontheffen van de initiële opleiding.
2.4 Voor zover eiser met zijn stelling dat hem een dienstongeval is overkomen heeft beoogd aan te voeren dat verweerder 2 op grond daarvan in redelijkheid geen gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid om eiser te ontheffen volgt de rechtbank eiser hierin niet. Immers, zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser ook op de niet-fysieke gezichtspunten van de beoordeling onvoldoende heeft gescoord om te kunnen slagen voor de opleiding INI-1.
2.5 De rechtbank concludeert dat ook het bestreden besluit 2 in rechte stand houdt.
3. Ten aanzien van besluit 3.
3.1 Ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder h, van het AMAR kan aan de militair ontslag verleend worden wegens ontheffing van de initiële opleiding tot het volgen waarvan hij bij zijn aanstelling is aangewezen, om reden dat hij niet voldoet aan de bij de opleiding gestelde eisen.
3.2 Het bepaalde in de artikelen 13, zesde lid, van het AMAR en 39, tweede lid, aanhef en onder h, van het AMAR staat er niet aan in de weg dat een besluit tot ontheffing van de initiële opleiding en een ontslagbesluit op grond van die ontheffing op dezelfde datum worden genomen. De rechtbank stelt in dat verband vast dat verweerder daarbij de in artikel 47, derde lid, van het AMAR genoemde ontslagtermijn in acht heeft genomen.
3.3 Nu de rechtbank, zoals hiervoor is overwogen, van oordeel is dat de ontheffing van eiser van de initiële opleiding stand kan houden, was verweerder 3 bevoegd eiser per 1 mei 2006 ontslag te verlenen op de grondslag dat hij is ontheven van de initiële opleiding om reden dat hij niet voldoet aan de bij de opleiding gestelde eisen.
3.4 Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd leidt niet tot de conclusie dat verweerder 3 bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid eiser eervol ontslag te verlenen. Weliswaar is eiser slechts een korte periode in opleiding geweest, maar zoals hiervoor overwogen is eiser tijdig gewezen op zijn tekortkomingen en heeft dit niet tot verbetering geleid. Gelet op het feit dat eiser in die weliswaar korte opleidingsperiode op geen enkel gezichtspunt een voldoende heeft weten te behalen, hoefde verweerder 3 er ook niet van uit te gaan dat eiser alsnog in staat zou zijn de opleiding met voldoende resultaat te voltooien. Verweerder mocht aan het belang van de dienst een zwaarder gewicht toekennen dan aan het belang van eiser om de opleiding voort te zetten.
3.6 Het beroep tegen besluit 3 is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.