ECLI:NL:RBSGR:2007:BE9515

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2605, 06/2616, 06/2607, 06/2611, 06/2613, 06/2610, 06/2609, 06/2608 en 06/2615 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname van 1975 en herstel van verzuim in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, zijn meerdere eisers in beroep gegaan tegen besluiten van de Minister van Buitenlandse Zaken. De beroepen zijn ingediend naar aanleiding van het uitblijven van een besluit op hun bezwaarschrift over de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname van 1975. De rechtbank heeft op 19 november 2007 de eisers gehoord, waarbij zij zich lieten vertegenwoordigen door mr. A. Jankie. De verweerder was ook vertegenwoordigd, maar de naam van de gemachtigde is niet vermeld.

De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de verlangde informatie niet binnen de daarvoor gestelde termijn bij verweerder is ontvangen. De gemachtigde van eisers stelde dat zij de brieven van verweerder van 15 december 2005 niet had ontvangen, maar de rechtbank achtte deze stelling niet aannemelijk. In het beroepschrift van 25 januari 2006 had de gemachtigde immers verwezen naar de brieven van 15 december 2005, wat impliceert dat deze brieven wel degelijk waren ontvangen.

De rechtbank concludeert dat de beroepen prematuur zijn ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn nog niet was overschreden ten tijde van het instellen van het beroep. De rechtbank verklaart de beroepen van 25 januari 2006 niet-ontvankelijk en de beroepen van 22 mei 2006 ongegrond. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de verzuimen niet binnen de gestelde termijn waren hersteld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nrs. AWB 06/2605, 06/2616, 06/2607, 06/2611, 06/2613, 06/2610, 06/2609, 06/2608 en 06/2615 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in de gedingen tussen
[eiser 1] te [plaats A.],
[eiser 2] te [plaats B.],
[eiser 3] te [plaats C.],
[eiser 4] te [plaats D.],
[eiser 5] te [plaats E.],
[eiser 6] te [plaats F.],
[eiser 7] te [plaats G.],
[eiser 8] te [plaats I.],
[eiser 9] te [plaats J.],
eisers,
en
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 9 december 2005 hebben eisers per fax een -gelijkluidend- bezwaarschrift ingediend bij verweerder wegens het uitblijven van een besluit op hun brief van 30 oktober 2005 over de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname van 1975.
Bij brief van 15 december 2005 heeft verweerder de ontvangst van de bezwaarschriften bevestigd.
Tegen het uitblijven van een besluit hebben eisers bij -gelijkluidende- brief van 25 januari 2006, ontvangen op 26 januari 2006, beroep bij de rechtbank ingesteld.
Bij -gelijkluidende- besluiten van 11 april 2006 heeft verweerder de bezwaren van 9 december 2005 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen hebben eisers op 22 mei 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn ter zitting behandeld op 19 november 2007.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Jankie.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...]
Tegelijkertijd met deze beroepen heeft de rechtbank zes beroepen in vergelijkbare zaken behandeld. Bij uitspraak van gelijke datum (AWB reg. nrs. 06/2603 e.a.) heeft de rechtbank op die beroepen beslist.
Motivering
De rechtbank merkt allereerst ambtshalve op dat de in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bedoelde termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar ten tijde van het instellen van het beroep bij de rechtbank nog niet was overschreden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:10, tweede lid, van de Awb wordt de beslistermijn opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener van het bezwaarschrift is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Aangezien verweerder eisers bij brief van 15 december 2005 in de gelegenheid heeft gesteld de naar aanleiding van de bezwaarschriften van 9 december 2005 geconstateerde gebreken op uiterlijk 29 december 2005 te herstellen, eindigde de wettelijke beslistermijn eerst op 9 februari 2005.
Gelet op het feit dat de beroepen prematuur zijn ingediend, komen zij voor niet-ontvankelijkverklaring in aanmerking.
Eisers hebben bij brief van 22 mei 2006 alsnog beroep ingesteld tegen de besluiten van 11 april 2006. De rechtbank zal thans beoordelen of deze besluiten waarbij tot niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren is overgegaan, in rechte kunnen standhouden.
Verweerder heeft de bezwaren met verwijzing naar het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verzuimen niet binnen de daarvoor in de brieven van 15 december 2005 gestelde uiterste termijn van 29 december 2005 zijn hersteld.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de verlangde informatie niet binnen de daarvoor gestelde termijn bij verweerder is ontvangen. De stelling van gemachtigde van eisers dat zij verweerders brieven van
15 december 2005 noch via de fax noch via de post heeft ontvangen waardoor zij niet in de gelegenheid is geweest de verzuimen binnen de daarvoor gegeven termijn te herstellen, acht de rechtbank niet aannemelijk. In het beroepschrift van 25 januari 2006 heeft gemachtigde van eisers verwezen naar verweerders brieven van 15 december 2005 onder uitdrukkelijke vermelding van de met die brieven corresponderende kenmerken en nummers. De conclusie kan derhalve niet anders zijn dan dat de betreffende brieven van 15 december 2005 wel degelijk door gemachtigde van eisers zijn ontvangen. Hetgeen in dit verband ter zitting door gemachtigde van eisers verder nog is aangevoerd laat de rechtbank dan ook onbesproken.
Gezien het vorenstaande kan niet worden geoordeeld dat verweerder van zijn bevoegdheid om de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren ten onrechte gebruik heeft gemaakt
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Hetgeen meer of anders is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen van 25 januari 2006 niet-ontvankelijk;
verklaart de beroepen van 22 mei 2006 ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.M. van der Meide.