ECLI:NL:RBSGR:2007:BE9514
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname van 1975 en de rechtsgevolgen
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 november 2007, zijn meerdere eisers, waaronder [M.J.] en [R.J.], in beroep gegaan tegen besluiten van de Minister van Buitenlandse Zaken. De beroepen zijn ingediend naar aanleiding van de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname van 1975, waarbij eisers zich zorgen maakten over hun rechten die voortvloeien uit deze overeenkomst. De rechtbank heeft de zitting op 19 november 2007 gehouden, waar eisers in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. A. Jankie.
De procedure begon met brieven van eisers aan de Minister, waarin zij hun bezorgdheid uitten over de mogelijke beëindiging van de Toescheidingsovereenkomst. De Minister reageerde op deze brieven, maar verklaarde de bezwaren van de eisers niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of deze besluiten in rechte konden standhouden. De rechtbank concludeerde dat de brief van de Minister van 1 december 2005 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze niet gericht was op rechtsgevolg.
De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk waren verklaard. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van een besluit dat rechtsgevolgen met zich meebracht, aangezien de Minister enkel aangaf dat er onderhandelingen gaande waren. De rechtbank verwierp ook de stelling van eisers dat het beëindigen of wijzigen van een verdrag als een besluit in de zin van de Awb moet worden beschouwd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.