ECLI:NL:RBSGR:2007:BE9514

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2603, 06/2619, 06/2617, 06/2606, 06/2604 en 06/2620 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname van 1975 en de rechtsgevolgen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 november 2007, zijn meerdere eisers, waaronder [M.J.] en [R.J.], in beroep gegaan tegen besluiten van de Minister van Buitenlandse Zaken. De beroepen zijn ingediend naar aanleiding van de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname van 1975, waarbij eisers zich zorgen maakten over hun rechten die voortvloeien uit deze overeenkomst. De rechtbank heeft de zitting op 19 november 2007 gehouden, waar eisers in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. A. Jankie.

De procedure begon met brieven van eisers aan de Minister, waarin zij hun bezorgdheid uitten over de mogelijke beëindiging van de Toescheidingsovereenkomst. De Minister reageerde op deze brieven, maar verklaarde de bezwaren van de eisers niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of deze besluiten in rechte konden standhouden. De rechtbank concludeerde dat de brief van de Minister van 1 december 2005 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze niet gericht was op rechtsgevolg.

De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk waren verklaard. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van een besluit dat rechtsgevolgen met zich meebracht, aangezien de Minister enkel aangaf dat er onderhandelingen gaande waren. De rechtbank verwierp ook de stelling van eisers dat het beëindigen of wijzigen van een verdrag als een besluit in de zin van de Awb moet worden beschouwd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nrs. AWB 06/2603, 06/2619, 06/2617, 06/2606, 06/2604 en 06/2620 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in de gedingen tussen
1. [M.J.] te [plaats 1],
2. De Vereniging Van Reizigers te Nijmegen,
3. de Sociaal Kulturele Vereniging SHIVA te Suriname,
4. [R.J.] te [plaats 1],
5. [P. v.d. E.] te [plaats 1],
6. De Meester [R.L.J.] Stichting te Suriname,
eisers,
en
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 30 oktober 2005 en op 21 november 2005 hebben eisers 1, 4 en 5 respectievelijk 2, 3 en 6 een brief aan verweerder verzonden over de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname van 1975.
Bij brief van 1 december 2005 heeft verweerder gereageerd op de brief van 21 november 2005.
Bij brieven van 9 december 2005 hebben eisers een bezwaarschrift ingediend tegen de brief van 1 december 2005 respectievelijk tegen het uitblijven van een besluit.
Bij besluiten van 15 december 2005, verzonden 16 december 2005, heeft verweerder de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze besluiten hebben eisers met een brief van 25 januari 2006, ontvangen op 26 januari 2006, beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft de stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn ter zitting behandeld op 19 november 2007.
Eiser sub 1. alsmede eiser sub 4. zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. Jankie.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [...].
Tegelijkertijd met deze beroepen heeft de rechtbank negen beroepen in vergelijkbare zaken behandeld. Bij uitspraak van gelijke datum heeft de rechtbank op die beroepen beslist (AWB reg. nrs. 06/2605 e.a.).
Motivering
In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden besluiten in rechte kunnen standhouden.
Met hun brieven van 30 oktober 2005 en 21 november 2005 hebben eisers aandacht gevraagd voor de positie van Nederlanders van Surinaamse afkomst die rechten ontlenen aan de Toescheidingsovereenkomst van 25 november 1975 (hierna: de TOS). Gelet op de berichten in de media over eventuele beëindiging van de TOS zijn eisers bevreesd voor aantasting van hun op grond van de TOS verworven rechten.
In de brief van 1 december 2005 heeft verweerder aangegeven dat de eventuele beëindiging van de TOS onderwerp is van lopende onderhandelingen met de Surinaamse autoriteiten waarbij Nederland zich tot doel stelt om mogelijk in geding zijnde rechten van Nederlanders van Surinaamse afkomst waar mogelijk veilig te stellen. In deze brief heeft verweerder voorts aangegeven een kopie van de brief van 21 november 2005 (door verweerder aangemerkt als een petitie in de zin van artikel 5 van de Grondwet) door te zenden aan de Vaste Commissie Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De rechtbank overweegt dat verweerder in de bestreden besluiten met juistheid heeft geoordeeld dat de brief van 1 december 2005 geen besluit is in de zin van de Awb omdat deze brief gezien zowel de bewoordingen als de strekking niet gericht is op rechtsgevolg. De bezwaren zijn dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank overweegt voorts dat voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt. Voor zover de bezwaren zijn gericht tegen het uitblijven van een besluit in reactie op de brieven van 30 oktober 2005, heeft verweerder deze bezwaren eveneens terecht niet-ontvankelijk verklaard. Uit de brieven blijkt immers niet dat verzocht is om een besluit. Van het inperken van rechten is niet gebleken.
De in het beroepschrift ingenomen stelling dat het beëindigen, wijzigen of beperken van (onderdelen van) een verdrag dat rechtstreekse werking heeft en waaraan belanghebbenden direct rechten ontlenen als een besluit in de zin van de Awb moet worden beschouwd, kan niet worden gevolgd. Wat van die stelling ook moge zijn, uit de brief van 1 december 2005 van verweerder blijkt dat nog slechts sprake is van onderhandelingen. Van enig rechtsgevolg is geen sprake.
Gemachtigde van eisers heeft ter zitting, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 november 2007 (www.rechtspraak.nl nr. LJN:BB7298), bepleit dat er een parallel is met de kwestie van naleving van de Luchtvaartovereenkomst tussen Nederland en Suriname. In deze uitspraak stond de vraag centraal of de goedkeuring van de verhoging van de tarieven voor de luchtvaartverbinding Amsterdam-Paramaribo door de Minister als een besluit in de zin van de Awb dient te worden beschouwd. Reeds daarom dient te worden geoordeeld dat geen sprake is van een vergelijkbaar geval.
Gezien het vorenstaande komen de beroepen voor ongegrondverklaring in aanmerking.
Hetgeen anders of meer is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.M. van der Meide.