ECLI:NL:RBSGR:2007:BD2053

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3902 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van salarisschaal 16 aan een lid van het Managementteam Belastingdienst na reorganisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een lid van het Managementteam Belastingdienst, en de Staatssecretaris van Financiën. Eiseres had verzocht om met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2003 te worden bezoldigd naar schaal 16 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984). De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de functie van lid MBA als gevolg van een reorganisatie is ondergebracht in functiestramien M1 en op schaal 16 is gewaardeerd. De rechtbank stelt vast dat de beoordeling van eiseres door verweerder onvoldoende onderbouwd is, vooral met betrekking tot de criteria van brede inzetbaarheid en statuur. Eiseres heeft positieve beoordelingen ontvangen en heeft aangetoond dat zij haar functie naar behoren heeft vervuld. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris berust op een onvoldoende feitelijke grondslag en vernietigt dit besluit. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,-. De rechtbank gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/3902 AW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Staatssecretaris van Financiën, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 20 maart 2006 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend, waarbij zij heeft verzocht haar alsnog met ingang van 1 januari 2003 te bezoldigen naar schaal 16 Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984). Bij besluit van 24 juli 2006 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 19 maart 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 25 april 2007 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 4 oktober 2007 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon, bijgestaan door mr. D. van Zoelen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Q.A. Witsen Elias.
II. Motivering
1. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank gaat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1 Eiseres is van 1 januari 2003 tot 1 oktober 2005 werkzaam geweest voor de belastingdienst in de functie van lid van het Managementteam Belastingdienst [plaats A.] (MBA).
2.2 Bij brief van 20 december 2005 heeft de toenmalige Minister voor bestuurlijke vernieuwing en Koninkrijksrelaties een advies uitgebracht, inhoudende de functies van leden van het managementteam van een eenheid van de Belastingdienst in te delen in schaal 16 BBRA 1984. Bij
brief van 21 december 2005 heeft de Directeur-Generaal Belastingdienst de Concern Ondernemingsraad en het Georganiseerd Overleg Belastingdienst nader ingelicht met betrekking tot de onderwerpen Functiestramienen en Competentiemanagement.
2.3 Bij brief van 20 maart 2006 heeft eiseres verzocht haar alsnog met ingang van 1 januari 2003 te bezoldigen naar schaal 16. De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft de brief van 21 december 2005 in een gesprek op 9 mei 2006 aan eiseres toegelicht. Op verzoek van eiseres heeft verweerder de weigering om eiseres te bezoldigen volgens schaal 16 van het BBRA 1984 bij besluit van 24 juli 2006 schriftelijk gemotiveerd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard, ten grondslag gelegd dat van het toekennen van een bij het functieniveau behorende salarisschaal pas sprake kan zijn indien de ambtenaar de functie volledig en bekwaam vervult. Om te kunnen beoordelen of een functie volledig en bekwaam wordt vervuld zijn criteria opgesteld. De relevante criteria voor eiseres zijn nader uitgewerkt in het functiestramien M1, waarbij het voor eiseres gaat om indeling in hoofdgroep VI, schaal 16 van het BBRA 1984. Onder verwijzing naar de brief van 21 december 2005 van de Directeur-Generaal Belastingdienst heeft verweerder drie elementen genoemd die gelden als een leidraad voor de beoordeling van het functioneren op schaal 16 BBRA 1984. Een M1-er moet in de eerste plaats breed inzetbaar zijn. Voorts moet een M1-er een actieve bijdrage leveren aan het ontwikkelen van beleid. Tevens moet een M1-er statuur hebben. Verweerder heeft overwogen dat van brede inzetbaarheid bij eiseres niet is gebleken, nu haar aandachtsgebieden voornamelijk gericht zijn geweest op aangelegenheden behorende tot het terrein van personeel en organisatie. Voorts is de stelling van eiseres dat zij heeft deelgenomen aan meerdere landelijke procesportefeuilles niet voldoende, nu het moet gaan om het behalen van zichtbare resultaten gekoppeld aan beleidsbepaling. Daarbij is niet gebleken dat eiseres een bijdrage heeft geleverd in beleidbepalende discussies en zichtbaar is in grote groepen als er geen sprake is van een voorbereiding op dit soort bijeenkomsten.
4. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte de weigering haar te bezoldigen volgens schaal 16 van het BBRA 1984 heeft gehandhaafd. Hiertoe heeft zij -samengevat- het volgende aangevoerd. Zij heeft de functie van lid van het MBA volledig en tot volle tevredenheid vervuld. Dit blijkt uit de over haar vastgestelde beoordelingen Tevens heeft zij verwezen naar de motiveringen bij de voordracht voor de aan haar toegekende beloning en het procesportefeuille Personeel en Organisatie verslag van 12 november 2004. Voorts heeft zij zich gebaseerd op het verslag van het sollicitatiegesprek voor de functie van producent bij de Douane/Rotterdam. Zij heeft op landelijk niveau bijgedragen aan drie beleidsprocessen, te weten de procesportefeuille Personeel en Organisatie en de procesportefeuille Massaal en voorts bij afwezigheid van de voorzitter van haar managementteam aan de procesportefeuille Dienstverlening. Binnen haar team heeft zij niet alleen haar eigen portefeuilles met succes beheerd, maar ook blijk gegeven, zowel binnen als buiten de Belastingdienst [plaats A.], de portefeuilles van haar collegae teamleden (langdurig) te kunnen waarnemen en daarenboven te kunnen functioneren als voorzitter. Daarbij heeft zij er tevens blijk van gegeven ook adequaat te kunnen reageren in “noodsituaties”, situaties die niet behoren tot de normale daagse gang van zaken en die publicitair gevoelig kunnen liggen. Uit de mening van de leden van de selectiecommissie over haar sollicitatie blijkt dat zij de capaciteiten bezit om van dienst naar dienst, functie naar functie, rol naar rol te gaan. Voorts is door een besluit ten aanzien van een mogelijke hogere bezoldiging aan te houden in afwachting van de functiestramienen de verwachting gewekt dat zij te gelegener tijd en met terugwerkende kracht zou worden bevorderd. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het beginsel van fair play. Er is sprake van criteria waaraan zij moet voldoen die gaande het proces zijn verzwaard. Deze verzwaring draagt veeleer een subjectief karakter. In het bestreden besluit is getoetst aan een te ver opgerekte definitie van de aspecten genoemd in de brief van 21 december 2005. Voorts is in het bestreden besluit een bezwaargrond gegrond verklaard, door te overwegen dat niet juist in het primaire besluit staat omschreven dat over haar is gesproken in de gesprekken tussen leden van het managementteam en de voorzitters van de eenheden van de belastingdienst. Ten onrechte is het bezwaar niet (gedeeltelijk) gegrond verklaard en zijn geen kosten voor rechtsbijstand vergoed. Tevens heeft eiseres aangevoerd dat schaal 16 BBRA 1984 aan haar moet worden toegekend met ingang van 1 januari 2003. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord.
In de aanvullende gronden heeft eiseres voorts aangevoerd dat zij er nooit op is gewezen dat zij de functie kennelijk niet geheel heeft vervuld.
5. Ingevolge artikel 5, eerste lid, BBRA 1984 geldt voor de ambtenaar, wiens ambt niet is vermeld in de bijlage A van dit besluit, een salarisschaal.
Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de salarisschaal welke voor de ambtenaar geldt, tenzij zijn wijze van functioneren zich nog daartegen verzet, bepaald met inachtneming van de zwaarte van zijn functie en van bijzondere regelingen, als bedoeld in artikel 13 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of in bepalingen van dezelfde strekking in een soortgelijke regeling.
6. Allereerst overweegt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de peildatum 1 januari 2005. Immers, eerst eind 2004 is overeenstemming bereikt over de invoering van functiestramienen met de Centrale Ondernemingsraad en in februari 2005 met het Georganiseerd Overleg Belastingdienst. Voor alle medewerkers geldt dat de gevolgen van de invoering van functiestramienen gelden vanaf 1 januari 2005. Derhalve dient te worden beoordeeld of aan eiseres met ingang van 1 januari 2005 schaal 16 BBRA 1984 had moeten worden toegekend voor de werkzaamheden die zij tot 1 oktober 2005 heeft verricht.
7.1 De rechtbank overweegt voorts dat niet in geschil is dat de functie lid MBA als gevolg van de reorganisatie is ondergebracht in functiestramien M1 en op schaal 16 is gewaardeerd. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat het managementteam Belastingdienst (M0) de in de brief van 21 december 2005 verwoorde toets op een lid van het managementteam (M1) schaal 15 mocht toepassen, ter beoordeling van de vraag of dit lid in aanmerking kwam voor schaal 16. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat eiseres niet aan de in de brief van 21 december 2005 genoemde criteria voldeed om in aanmerking te komen voor schaal 16 voor de periode dat zij werkzaamheden heeft verricht. Hierbij dient te worden beoordeeld of, zoals eiseres stelt, de criteria door verweerder in het bestreden besluit zijn opgerekt.
7.2 Blijkens de brief van 21 december 2005 hanteert M0 voor deze beoordeling drie punten als leidraad. In de eerste plaats dient het lid M1 breed inzetbaar te zijn, wat inhoudt dat het lid M1 makkelijk van de ene naar de andere plek/rol in de organisatie moeten kunnen gaan. Voorts gaat het om het ontwikkelen van beleid, wat inhoudt een actieve bijdrage bijvoorbeeld in een procesportefeuille of in projecten. Ten slotte is het hebben van statuur vereist, inhoudende dat het lid M1 zich makkelijk moet kunnen bewegen in nieuwe/grote groepen, gewicht moet uitstralen en bijdragen die gehoord worden moet hebben. Deze drie punten kunnen zowel in het managen van het eigen organisatieonderdeel als in het managen van (strategische) projecten naar voren komen.
7.3 Niet is in geschil dat het functie profiel manager M1 niveau van 5 juli 2002 een beschrijving geeft van de functie lid MBA die eiseres vervulde. De rechtbank overweegt dat verweerder, gelet op hetgeen volgens deze functiebeschrijving van een lid MBA werd gevraagd, onvoldoende heeft kunnen aantonen dat eiseres niet aan de criteria voldeed.
Overwogen wordt dat de zich in het dossier bevindende beoordelingen geen aanleiding geven voor het oordeel dat eiseres niet voldeed aan het criterium van brede inzetbaarheid. Zo blijkt uit het de beoordeling over het functioneren van eiseres in de periode van juni 2004 tot juni 2005 dat eiseres voor meerdere collega’s binnen het MT [plaats A.] heeft waargenomen. Blijkens de beoordeling heeft eiseres haar aandacht voorts verlegd van de portefeuille Personeel en Organisatie naar de portefeuille Massaal. Niet betwist is bovendien dat eiseres bij afwezigheid van de voorzitter van haar MT aan de procesportefeuille Dienstverlening heeft bijgedragen. Niet gebleken is dat haar functioneren op deze terreinen niet voldoende zou zijn geweest. De stelling van verweerder dat geen sprake is van brede inzetbaarheid omdat de aandachtsgebieden van eiseres voornamelijk gericht zijn geweest op aangelegenheden behorende tot het terrein van personeel en organisatie wordt dan ook niet gevolgd. Dat, zoals verweerder heeft aangevoerd, eiseres incidenteel voor collega’s heeft waargenomen en niet structureel heeft gefunctioneerd in een andere rol kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake was van een langdurige vervanging van collega’s, zoals door eiseres is gesteld.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder, door te stellen dat sprake moet zijn van zichtbare resultaten gekoppeld aan beleidsbepaling en voorts van een bijdrage aan beleidbepalende discussies en van zichtbaarheid in grote groepen, ook en vooral als er geen sprake is van een voorbereiding op dit soort bijeenkomsten, een bredere invulling aan het begrip statuur heeft gegeven dan in de brief van 21 december 2005 is weergegeven. De invulling die verweerder aan het begrip statuur heeft gegeven in het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming met de beschrijving van de functie van lid MBA, waaruit niet blijkt dat deze eisen aan eiseres werden gesteld. Gelet op de positieve beoordelingen over het functioneren van eiseres heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarde van het hebben van statuur.
8. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit gelet op het voorgaande op een onvoldoende feitelijke grondslag. Het bestreden besluit dient derhalve te worden vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel. Het beroep is gegrond.
9. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ad € 143,- vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. T.J. Sleeswijk Visser-de Boer en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. de Graaf.