RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535630-07
's-Gravenhage, 21 december 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
postadres: [adres],
thans preventief gehecht in het Penitentiair Complex Scheveningen, Unit 2 te
's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 december 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.S.A.H. Croes, advocaat te Bodegraven, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. Berton heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij gewijzigde dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de voorwaarden hem te geven door de reclassering, ook indien dit inhoudt dat hij een behandeling bij De Waag moet volgen, of een soortgelijke instelling.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.065,= en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 10.065,=, subsidiair 80 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de bijgevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte in zijn verklaringen openheid van zaken heeft gegeven omtrent de handelingen die hij met zijn minderjarige stiefdochter heeft gepleegd. Verdachte is daarbij stellig geweest in het ontkennen van het 'duwen/brengen van zijn penis in de vagina' en het 'duwen/brengen van zijn tong in de mond'. De overige handelingen die zijn telastgelegd, heeft verdachte bekend.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de verklaring van de moeder van [A] blijkt onder andere dat [A] aan haar verteld heeft dat verdachte 'zijn piemel in haar tutgat heeft gedaan' (proces-verbaal, bladzijde 24 ). Uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt onder andere dat [A] aan haar verteld heeft dat verdachte 'ook met zijn pik in haar vagina had gezeten' (proces-verbaal, bladzijde 46).
[A] heeft tijdens het studioverhoor verklaard dat verdachte onder andere 'zijn piemel in haar vagina heeft gehad' en 'dat [verdachte] haar ging tongzoenen' (proces-verbaal, bladzijde 31 en 35).
[A] is heel consequent in haar verklaring, ook omtrent deze door verdachte ontkende handelingen. De rechtbank ziet niet in waarom zij juist hierover zou liegen. Het betreffen handelingen die passen in het geheel van steeds verdergaande overschrijding van hetgeen maatschappelijk oorbaar is.
Hierbij komt dat de verklaringen van de verdachte en het slachtoffertje wat betreft alle overige handelingen nagenoeg naadloos overeen komen. Zelfs het 'de penis in de anus duwen/brengen' wordt door verdachte bekend. Nu de rechtbank geen reden ziet te twijfelen aan de verklaring van het slachtoffer op de betwiste punten, zal zij ook die bewezenverklaren.
De officier van justitie is van mening dat bewezen kan worden dat verdachte de handelingen gepleegd heeft in de periode van 1 februari 2006 tot en met 27 augustus 2007, aangezien de verdachte verklaard zou hebben dat het begonnen is toen ze met carnaval naar [plaats] zijn geweest. De raadsman heeft bepleit dat de periode beperkt is gebleven van 1 september 2006 tot en met 27 augustus 2007. Verdachte heeft het in zijn verklaringen ook gehad over elf maanden.
De rechtbank gaat, gelet op de verklaring van [A] dat de ontuchtige handelingen zijn begonnen in groep 2 of 3 (proces-verbaal, bladzijde 34) en de verklaring van verdachte, die het heeft over elf maanden, uit van een bewezenverklaarde periode van 1 september 2006 tot en met 27 augustus 2007.
Verdachte heeft in zijn verklaring bij de politie verklaard dat [B] (de moeder van [A]) gezegd heeft dat het begonnen is toen ze naar [plaats] zijn geweest en het daar carnaval was (proces-verbaal, bladzijde 90). De rechtbank gaat voorbij aan deze verklaring aangezien deze wetenschap bij [B] niet gestaafd wordt door verklaringen van herinneringen van verdachte zelf of het slachtoffertje.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim elf maanden zijn 6 jaar jonge stiefdochter [A] seksueel misbruikt. Zedenmisdrijven vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en (kunnen) leiden tot blijvende psychische schade. Dit geldt te meer, indien het incestueuze handelingen betreft. In de ogen van [A] werd zij gedwongen tot het doen en dulden van handelingen, waar zij gelet op haar leeftijd nog geen weet van kon hebben, door één van de weinige volwassenen in haar omgeving waar zij onvoorwaardelijk op had moeten kunnen vertrouwen en bij wie zij juist geborgenheid had moeten vinden. Verdachte is daaraan volledig voorbij gegaan en had uitsluitend oog voor de bevrediging van zijn eigen lusten. De rechtbank acht het handelen van verdachte uiterst verwerpelijk. Opgemerkt zij dat de houding van verdachte ter zitting op dit moment wel blijk geeft van inleving in de gevoelswereld van zijn stiefdochter.
Blijkens een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2007, is verdachte wel eerder voor gewelddelicten, maar niet eerder voor delicten als thans bewezenverklaard, veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport omtrent de bevindingen van het psychologisch onderzoek van verdachte, opgemaakt door psycholoog drs. H.C. Both d.d. 4 december 2007. Bij verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO en van een ziekelijke stoornis in de vorm van het seksueel misbruiken van een kind. Momenteel is daarnaast ook sprake van een aanpassingsstoornis met angstige en depressieve kenmerken. Structureel is er sprake van een gemengde persoonlijkheidsstoornis. Verder bleek uit onderzoek dat verdachte verstandelijk zwak begaafd genoemd moet worden. De persoonlijkheidsstoornis en de zwakbegaafdheid bestonden ook ten tijde van het telastgelegde. Verdachte besefte tijdens het telastgelegde wel het onrechtmatige van zijn handelen, maar was door de gebrekkige ontwikkeling niet in staat hiermee zelfstandig te stoppen. Op grond hiervan acht de psycholoog verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
In het rapport wordt voorts vermeld dat, gezien de beperkingen van verdachte als gevolg van zijn gebrekkige ontwikkeling op het gebied van intellectueel functioneren, zijn beperkingen op communicatief gebied, en zijn beperkte repertoire wat betreft vaardigheden om met moeilijke situaties om te gaan, zijn neiging zich afhankelijk op te stellen en zijn problemen met het controleren van zijn impulsen, de kans op recidive aanwezig moet worden geacht, zeker wanneer de omstandigheden daar ook nog toe bijdragen.
Ter beperking van dit risico adviseert de psycholoog in samenspraak met de reclassering (Voorlichtingsrapport d.d. 30 november 2007) als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact op te leggen, alsmede dat verdachte zich in dit kader onder ambulante behandeling bij De Waag zal stellen.
Bij de beoordeling welke straf passend en geboden is, heeft de rechtbank de navolgende afweging gemaakt.
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Bij deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit. De bijzondere omstandigheden van het gepleegde feit en de verdachte zijn door de rechtbank meegewogen.
Het oriëntatiepunt voor het telastgelegde is een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden. Dit heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen. Vervolgens heeft de rechtbank gekeken naar het gepleegde feit. Verdachte heeft een meisje van 6 jaar jong, die aan zijn zorg was toevertrouwd omdat het zijn stiefdochter betreft door zijn seksuele misbruik ontmaagd en anaal gepenetreerd. Dit misbruik heeft met hoge frequentie plaatsgevonden gedurende de periode van ruim elf maanden. Al deze omstandigheden acht de rechtbank strafverhogend.
Aan de andere kant heeft verdachte geen recidive op dit gebied. Verdachte heeft duidelijk gemaakt dat hij vreselijk geschrokken is van zijn eigen gedrag en dat hij bereid is een behandeling te volgen, omdat dit nooit meer mag gebeuren, zoals verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard. Daarnaast is uit het psychologisch onderzoek gebleken dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is. Dit houdt overigens in dat het bewezenverklaarde verdachte voor het overgrote gedeelte wel kan worden toegerekend.
Dit alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na de melden duur passend en geboden is.
De rechtbank volgt de psycholoog en de reclassering in hun advies een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, teneinde hieraan de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering en in het bijzonder dat verdachte een behandeling bij De Waag zal volgen.
Aangezien dit de eerste keer is dat verdachte een behandeling voor zijn deviante gedrag zal volgen en aangezien de rechtbank het gelet op de ernst van de feiten, alsmede op de door de psycholoog aanwezig geachte kans op recidive, ter bescherming van de onaantastbaarheid van het lichaam van perso(o)n(en) noodzakelijk acht dat verdachte hierin gedurende een lange periode zal worden begeleid, is de rechtbank van oordeel dat de proeftijd voor de duur van vijf jaren dient te worden vastgesteld.
De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 20.676,=.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post 7 (urgentieverklaring en wasmachine), de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien niet is komen vast te staan dat dit rechtstreekse schade betreft die is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten 3, 4 en 5 (traumatherapie, consult huisarts en polikliniek [ziekenhuis]), de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien dit deel van de vordering niet voldoende is onderbouwd en ook overigens niet duidelijk is wat deze schade inhoudt.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade (post 2) zal de rechtbank, gelet op de duur van het misbruik (een jaar), de hoge frequentie, de leeftijd van het slachtoffer (6 à 7 jaar), de relatie tot het slachtoffer (verdachte was de stiefvader), de aard van het misbruik (seksueel binnendringen) en de reeds gebleken ernstige psychische schade bij het slachtoffer, alsmede gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting (schriftelijk) heeft aangevoerd, naar redelijkheid en billijkheid bij wijze van voorschot een bedrag van € 5.000,= toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit deel van de vordering in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.000,= bij wijze van voorschot.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.000,= als voorschot, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en bijkomende maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
MET IEMAND BENEDEN DE LEEFTIJD VAN TWAALF JAREN HANDELINGEN PLEGEN DIE MEDE BESTAAN UIT HET SEKSUEEL BINNENDRINGEN VAN HET LICHAAM;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 42 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 28 augustus 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 31 augustus 2007,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 12 MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 5 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien zulks inhoudt dat veroordeelde een behandeling bij de Waag dient te volgen, of bij een soortgelijke instelling;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] ([adres]), een bedrag van € 5.000,= als voorschot op de immateriële schade,
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat zij dit deel van de vordering de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.000,= als voorschot, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 55 dagen.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Donker, voorzitter,
Milders en Lely, rechter en rechter-plaatsvervanger,
in tegenwoordigheid van mr. Schuurmans-van Erkel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2007.